Uitspraak 200605389/1


Volledige tekst

200605389/1.
Datum uitspraak: 18 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2006, verzonden op 17 juli 2006, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd voor het niet uitvoeren van de sanering van de [locatie] te Almelo overeenkomstig het saneringsplan waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd en de voorschriften die aan deze instemming zijn verbonden.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 21 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoekster zitting behandeld op 14 augustus 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Bekooy, advocaat te Enschede, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Klutman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verzoekster stelt onder meer dat de begunstigingstermijn van vier weken te kort is, nu deze termijn samenvalt met de "bouwvak". Gedurende deze periode is het saneren van de resterende verontreiniging op deellocatie A feitelijk onmogelijk, aldus verzoekster.

2.2. Ofschoon de Voorzitter op zichzelf geen aanknopingspunten ziet om aan te nemen dat een termijn van vier weken niet toereikend is om te kunnen voldoen aan de last, kan worden aangenomen dat het saneren van de resterende verontreiniging op deellocatie A gedurende de "bouwvak" feitelijk onmogelijk is. Ter zitting heeft verweerder dit onderkend en erkend dat hij bij het stellen van de onderhavige begunstigingstermijn met deze omstandigheid geen rekening heeft gehouden. Aangezien niet is gebleken van zodanige milieurisico’s die op de kortst mogelijke termijn nopen tot voltooiing van de reeds enkele jaren eerder ingang gezette sanering ziet de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit te schorsen. De omstandigheid dat verzoekster reeds in maart 2006 in de vooraankondiging tot handhaving erop is gewezen dat het geboden is om overeenkomstig het saneringsplan te handelen en zij reeds toen daaraan gehoor had kunnen geven, maakt dit, anders dan verweerder meent, niet anders.

2.3. Verweerder dient op na te melden in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 13 juli 2006, kenmerk 2006/9272, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om een het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Almelo aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de gemeente Almelo aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2006

375.