Uitspraak 200510130/1


Volledige tekst

200510130/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2004 heeft de gemeenteraad van Westerveld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 februari 2004, het bestemmingsplan "Uffelte, partiële herziening Dorpsstraat 21" vastgesteld.

Bij besluit van 5 oktober 2004, kenmerk 6.3/2004004706, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 3 juni 2005, zaaknummer 200409949/2, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit besluit vernietigd.

Bij zijn besluit van 8 november 2005, kenmerk 5.5./2005005231, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 24 maart 2006 heeft verweerder medegedeeld geen aanleiding te zien voor het voeren van verweer.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2006, waar appellanten, bij monde van [een van de appellanten], en verweerder, vertegenwoordigd door A.J. Anema, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. De gemeenteraad is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het plan voorziet in de omzetting van de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" in de bestemmingen "Eengezinshuizen (EO)", "Tuinen" en "Openbaar erf". De reeds bestaande woning op het perceel Dorpsstraat 21 is hiermee als zodanig bestemd. Voorts is bij de vaststelling van het plan een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen voor de bouw van een tweede woning op dit perceel.

Standpunt van appellanten

2.4. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voeren aan dat verweerder bij het bestreden besluit van onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan. In dit verband voeren zij aan dat de bestaande woning van eigenaar is gewisseld, dat er ten tijde van het bestreden besluit geen agrarische bebouwing meer op het perceel aanwezig was en dat de ter plaatse aanwezige watergang ten onrechte is bestemd als "Openbaar erf". Zij voeren voorts aan dat op het perceel handelingen hebben plaatsgevonden die in strijd zijn met onder meer het bestemmingsplan. Ten aanzien van de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheid voeren appellanten aan dat deze in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan II (hierna: POP II), dat de visuele relatie tussen het dorp en de es wordt verminderd en dat de tweede woning de gebruiksmogelijkheden van het naastgelegen agrarische perceel van [een van de appellanten] ernstig zal beperken, waardoor schade zal worden geleden.

Standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat het plan niet in strijd is met het POP II, dat het plan de visuele relatie tussen het dorp en de es zal versterken en dat het geen onaanvaardbare gevolgen voor omliggende percelen met zich zal brengen.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Ingevolge artikel 3, onder A, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Eengezinshuizen (EO)" bestemd voor eengezinshuizen, met daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven en met dien verstande, dat het eengezinshuis mag worden gebruikt als bureau, kantoor of praktijk mits hierdoor de woonfunctie als overwegende functie van het perceel niet wordt aangetast.

Uit artikel 3, onder B, onderdeel a en b, van de planvoorschriften volgt dat uitsluitend binnen de bebouwingsvlakken mag worden gebouwd en dat per vlak ten hoogste één eengezinshuis mag worden gebouwd.

Ingevolge artikel 4, onder A, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Tuinen" bestemd voor tuin en erf, met daarbij behorende andere bouwwerken.

Ingevolge artikel 4, onder C, onderdeel 1, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders, indien en voor zover de gronden op de kaart zijn aangeduid met "gebied wijzigingsbevoegdheid", bevoegd om met toepassing van artikel 11 van de WRO de bestemming "Tuinen" te wijzigen in de bestemming "Eengezinshuizen (EO)", met dien verstande dat van deze wijzigingsbevoegdheid pas gebruik kan worden gemaakt nadat de binnen het plangebied aanwezige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn verwijderd en het agrarische bedrijf is beëindigd.

Op de plankaart is een plandeel met de bestemming "Eengezinshuizen (EO)" aangeduid met een bebouwingsvlak. Verder is op de plankaart een plandeel met de bestemming "Tuinen" en de aanduiding "gebied wijzigingsbevoegdheid" opgenomen. Laatstgenoemd plandeel ligt op een afstand van ongeveer 20 meter van het perceel van [een van de appellanten].

2.6.2. In de plantoelichting staat dat het agrarische bedrijf aan de Dorpsstraat 21 op korte termijn zal worden opgeheven. De agrarische bijgebouwen en het oude gedeelte van het hoofdgebouw zullen worden afgebroken. De bestaande agrarische bedrijfswoning blijft gehandhaafd en er moet een mogelijkheid worden geboden om aan de Dorpsstraat 21 een nieuwe woning te bouwen. Deze laatste wens houdt verband met het vervallen van de agrarische bestemming ("intrekken bouwperceel"), aldus de toelichting. Het agrarische bedrijf aan Dorpsstraat 21 is milieuhinderlijk voor de nabijgelegen woningen. Het bedrijf zorgt, zoals veel agrarische bedrijven, voor stank en voor extra lawaai en verkeer, aldus de toelichting. Het plan gaat ervan uit dat de agrarische activiteiten aan de Dorpsstraat 21 worden beëindigd. De voorgestelde veranderingen kunnen dus worden gezien als een sanering van een agrarisch milieuhinderlijk bedrijf uit de woonomgeving. Het ligt in de bedoeling een situatie te scheppen die de gehele woonomgeving ten goede komt. Voorts staat in de plantoelichting dat de wijze van bestemmen zodanig is geweest dat er zo min mogelijk aantasting van het waardevolle dorpsbeeld zal ontstaan.

2.6.3. In het POP II is de kern Uffelte aangemerkt als een cultuurhistorische waardevolle nederzetting. In deze nederzettingen is het beleid gericht op handhaving en waar mogelijk en zinvol, ook op herstel en/of versterking van de nu nog aanwezige cultuurhistorische waarden en gebouwen.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. De Afdeling stelt voorop dat bezwaren ten aanzien van mogelijke illegale handelingen op het perceel Dorpsstraat 21, zoals onder meer het door appellanten gestelde met puin aanbrengen van een erfverharding, handhavingkwesties betreffen die in deze procedure, waarin slechts de goedkeuring van het voorliggende plan ter beoordeling staat, niet aan de orde kunnen komen. De bezwaren met betrekking tot de sloop van de bestaande bebouwing kunnen thans evenmin aan de orde komen, aangezien ook deze bewaren geen betrekking hebben op de goedkeuring van dit plan.

2.7.1. Met betrekking tot de eigendom van het perceel Dorpsstraat 21 staat voorop dat voor de planologische aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan in beginsel niet relevant is wie eigenaar is van de in het plan opgenomen gronden. Dit is slechts anders indien duidelijk is dat de eigendomsverhouding aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode van tien jaar in de weg staat en tevens vast staat dat niet binnen de planperiode tot onteigening zal worden overgegaan. Niet is gebleken is dat deze uitzonderingssituatie zich in dit geval voordoet. Al hetgeen is aangevoerd over de juridische strijd tussen betrokkenen over de eigendom van het perceel, de huur van de woning, en daarmee beweerdelijk samenhangende financiële aanspraken, is in het kader van de onderhavige procedure niet van betekenis en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

Voor zover appellanten aanvoeren dat ten tijde van het bestreden besluit de agrarische bedrijfsbebouwing reeds was verwijderd en verweerder dit zou hebben miskend, overweegt de Afdeling dat dit, anders dan appellanten menen, niet met zich brengt dat het besluit in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is genomen, doch slechts tot gevolg heeft dat reeds op dat moment zou zijn voldaan aan de in artikel 4, onder C, onderdeel 1, van de planvoorschriften vervatte wijzigingsvoorwaarden.

Voor zover appellanten aanvoeren dat de ter plaatse aanwezige watergang ten onrechte is bestemd als "Openbaar erf" stelt de Afdeling vast dat de bedoelde watergang, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, niet in het plangebied ligt.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de voorziene bebouwing zal leiden tot een verbetering van de visuele relatie tussen het dorp en de es ten opzichte van de voormalige feitelijke situatie. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de voorheen aanwezige en vervallen agrarische bedrijfsbebouwing in grotere mate in de weg stond aan de voormelde visuele relatie dan de voorziene bebouwing. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid in zoverre bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden en niet in strijd is met het in het POP II opgenomen beleid.

Evenmin hebben appellanten aannemelijk gemaakt dat de ligging van het plandeel met de bestemming "Tuinen" en de aanduiding "gebied wijzigingsbevoegdheid" met zich zou brengen dat de exploitatiemogelijkheden van het naastgelegen agrarische perceel ernstig worden aangetast. Niet aannemelijk is gemaakt dat de voorziene woning met zich zal brengen dat deze gronden niet meer overeenkomstig de bestemming gebruikt kunnen worden door incidentele bemesting en eventuele stankhinder. Hierbij betrekt de Afdeling de afstand tussen voormelde woning en dit perceel. Voorts is niet gebleken dat deze woning binnen zogenoemde stankcirkels van omliggende agrarische bedrijven zal komen te staan.

Wat de gestelde eventuele nadelige invloed van het plandeel op de waarde van dit perceel betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering, zo daar al sprake van zou zijn, zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid een groot gewicht had moeten toekennen.

Gelet op het vorenstaande heeft verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met het plan dan aan de door appellanten aangevoerde belangen.

2.7.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006

388-459.