Uitspraak 200510435/1


Volledige tekst

200510435/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Reiderland,

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Reiderland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 februari 2005, voor zover het betreft het grondgebied van deze gemeente, het bestemmingsplan "Blauwe Stad, Partiële Herziening 2004 Zuidoosthoek", vastgesteld.

Bij besluit van 1 november 2005, kenmerk 2005-08231/44/B.2, RP, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 22 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.H.J. Habraken, ambtenaar van de provincie, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door L.M. Hut, A. de Vrieze en drs. M. de Vries, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Appellant is niet verschenen.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat mede is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het plan voorziet onder meer in de aanleg van een natuurgebied en de bouw van 80 woningen.

Standpunt van appellant

2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Natuurgebied", voor zover dit zijn agrarische gronden betreft, en de plangrensaanduiding ter hoogte van de percelen [locaties]. Hij voert aan dat het waterpeil ten onrechte niet in de planvoorschriften is vastgelegd en dat het in de plantoelichting genoemde fluctuerende waterpeil te hoog kan worden voor de uitoefening van landbouw ter plaatse. Voorts voert hij aan dat ten onrechte niet is voorzien in een door hem gewenst bouwperceel tussen de percelen [locaties].

Standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft het plandeel met de bestemming "Natuurgebied" niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Daartoe voert hij aan dat de bestaande waterhuishouding van de gronden in stand wordt gehouden zolang deze voor landbouw worden gebruikt. Voor zover het door appellant gewenste bouwperceel binnen het plangebied is voorzien, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een dergelijke bouwmogelijkheid ter plaatse niet in het plan behoefde te worden opgenomen omdat dit bebouwing mogelijk zou maken buiten het ter plaatse aanwezige bebouwingslint en in het buitengebied.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Uit artikel 3 (Beschrijving in hoofdlijnen gemeenschappelijk voor alle bestemmingen), tweede lid, voor zover hier van belang, van de planvoorschriften volgt dat bij de realisering van de Blauwe Stad wordt gestreefd naar een zodanig waterpeil dat overlast voor omliggende gebieden wordt beperkt en de hoogte van kaden en dijken zoveel mogelijk wordt beperkt.

Uit artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat de als "Natuurgebied" aangegeven gronden onder meer bestemd zijn voor natuurgebied, inclusief bos, riet- en moerasland, water met een overwegende natuurfunctie en een functie voor de waterhuishouding en als waterberging. De bestemming staat agrarisch gebruik niet toe.

2.6.2. In de plantoelichting staat dat het natuurgebied een zelfstandig watersysteem met een lager gemiddeld waterpeil krijgt dan in de rest van de Blauwe Stad. Binnen dit watersysteem mag het waterpeil fluctueren afhankelijk van de hoeveelheid neerslag. In het plangebied wordt een landbouwgebied omgezet in een natuurgebied en een woongebied. In de huidige situatie ligt de nadruk op de efficiënte afvoer van water; in de toekomst op vasthouden en bergen. Voorts staat in de plantoelichting dat uit onderzoek blijkt dat door deze uitgangspunten het waterpeil zal variëren van 1,65 m onder NAP tot 1,25 m onder NAP, met een gemiddelde rond 1,5 m onder NAP. Onder natte omstandigheden kan het waterniveau circa 20 cm per week stijgen. Onder droge omstandigheden zal het waterniveau met circa 20 cm per maand dalen. Het Waterschap Hunze en Aa's is intensief betrokken geweest bij de opstelling van de plannen voor de Zuidoosthoek en heeft hiermee ingestemd, aldus de toelichting.

2.6.3. De in het plan betrokken gronden van het agrarische bedrijf van appellant hebben de bestemming "Natuurgebied" gekregen. Het Projectbureau "Blauwe Stad" heeft ten behoeve van de verwezenlijking van het natuurgebied appellant aangeboden zijn gronden op minnelijke wijze te verwerven. Op dit aanbod is appellant niet ingegaan. In het bestreden besluit is dienaangaande opgenomen dat het projectbureau zich bij de situatie heeft neergelegd omdat de gronden van appellant niet noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van het bestemmingsplan.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. Ten aanzien van het door appellant deels buiten het plangebied gelegen gewenste bouwperceel stelt de Afdeling voorop dat aan de gemeenteraad, gelet op de systematiek van de WRO, in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. De Afdeling is van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd. Voor zover appellant een bouwperceel binnen het plangebied wenst, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit bouwperceel ongewenste bebouwing buiten het bebouwingslint aan de [locatie] in het buitengebied met zich zou brengen. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die bouwmogelijkheden buiten het lint kunnen rechtvaardigen.

2.7.1. De Afdeling stelt vast dat de in geschil zijnde gronden van appellant de bestemming "Natuurgebied" hebben gekregen, welke bestemming agrarisch gebruik niet toelaat. Deze gronden worden feitelijk voor agrarische doeleinden gebruikt. Ter zitting is benadrukt dat het provinciale beleid is gericht op minnelijke verwerving van agrarische gronden ten behoeven van natuurgebied, en dat dergelijke gronden niet worden onteigend. Ter zitting is bevestigd dat dit beleid ook wordt toegepast op de gronden van appellant, dat is vastgesteld dat minnelijke verwerving van de gronden niet is gelukt, dat geen voornemen bestaat om over te gaan tot onteigening, en dat wordt berust in het huidige agrarische gebruik van de gronden.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting, alwaar het inrichtingsplan met bijbehorende kaart is getoond, is verder gebleken dat in het kader van het behoud van de agrarische functie van de gronden in verband met een goede waterhuishouding ter plaatse een dijk en kwelsloot zullen worden aangelegd, zodat op de betrokken gronden een waterpeil kan worden gegarandeerd dat agrarisch gebruik in de toekomst mogelijk blijft maken.

Gelet op het feit dat de gronden niet zullen worden onteigend en blijvend geschikt zullen worden gemaakt voor agrarisch gebruik valt niet in te zien op grond waarvan deze gronden de bestemming "Natuurgebied" hebben gekregen. De Afdeling is van oordeel dat het aanwijzen van een bestemming waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat deze niet binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt niet in overeenstemming is met de eis van een goede ruimtelijke ordening.

Door het voormelde plandeel niettemin goed te keuren heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.

Eindconclusie

2.8. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wat betreft het plandeel met de bestemming "Natuurgebied", zoals aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart, wegens strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Hieruit volgt dat rechtens nog maar één besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan voormeld plandeel. Voor het overige is het beroep ongegrond.

2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 1 november 2005, kenmerk 2005-08231/44/B.2, RP, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Natuurgebied", zoals aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart;

III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

IV. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;

VI. gelast dat de provincie Groningen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006

388-459.