Uitspraak 200600185/1


Volledige tekst

200600185/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) het uitwerkingsplan "De Nollen-West" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 november 2005,
kenmerk 2005-47622, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2006.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2006, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college, vertegenwoordigd door M.D.W. van Loenhout, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het uitwerkingsplan betreft een gedeeltelijke uitwerking van het bestemmingsplan "De Nollen 1999" (hierna: het bestemmingsplan) en voorziet onder meer in de bouw van 119 woningen en de aanleg van twee ontsluitingswegen.

Standpunt van appellant

2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woongebied" en "Groengebied", die voorzien in een ontsluitingsweg met groenstroken tussen de percelen [locaties sub 1]. Daartoe voert hij aan dat niet is voldaan aan de in het bestemmingsplan vervatte uitwerkingsregels omdat niet is voorzien in een ontsluitingsweg tussen de percelen [locaties sub 2], waardoor meer verkeer gebruik zal maken van de ontsluitingsweg naast zijn perceel [locatie]. Voorts acht appellant de aanleg van deze weg in strijd met onder meer de structuurschets "De Nollen" en vreest hij een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft geen reden gezien de plandelen in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft deze goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de uitwerkingsregels is voldaan en dat de ontsluitingsweg geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van appellant met zich zal brengen.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Uit te werken woongebied (UW)" onder meer bestemd voor wonen, verkeersdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden en groenvoorzieningen.

Uit artikel 6, lid 6.2, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan volgt dat de bestemming een capaciteit kent van minimaal 375 en maximaal 400 woningen en dat de bestemming in één of meerdere plannen wordt uitgewerkt.

Uit artikel 6, lid 6.2, onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan volgt dat de woonwijk ten aanzien van het gemotoriseerd verkeer wordt ontsloten door middel van de op de plankaart aangegeven ontsluitingspunten en ten aanzien van het langzaam verkeer door middel van de op de plankaart aangegeven langzaam verkeer routes.

2.6.2. Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart hebben de thans in geschil zijnde plandelen de bestemming "Uit te werken woongebied (UW)" en zijn deze ter plaatse van de gronden tussen de percelen [locaties sub 1] voorzien van de aanduiding "ontsluitingspunt". Deze aanduidingen zijn tevens aangebracht op het plandeel met voormelde bestemming tussen de percelen [locaties sub 2] en op het plandeel met dezelfde bestemming aansluitend op de [locatie].

2.6.3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn de op de plankaart voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen en verkeersdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, bruggen en duikers, fiets- en voetpaden en parkeerplaatsen.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn de op de plankaart aangewezen gronden voor "Groengebied" onder meer bestemd voor groenvoorzieningen en voet- en fietspaden.

2.6.4. Op de bij het uitwerkingsplan behorende plankaart hebben de in geschil zijnde plandelen de bestemmingen "Woongebied" en "Groengebied". Deze plandelen liggen tussen de percelen [locaties sub 2] en voorzien in een ontsluitingsweg met groenstroken. Blijkens de plankaart worden voorziene woningen door middel van twee ontsluitingspunten ontsloten. De gronden die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als ontsluitingspunt tussen de percelen Herenweg [locaties sub 2] maken geen deel uit van het plangebied van het uitwerkingsplan.

2.6.5. In de toelichting bij het uitwerkingsplan staat dat het plangebied ten aanzien van het gemotoriseerd verkeer wordt ontsloten middels een aansluiting op de [locatie] en een aansluiting op de [locaties sub 2] tussen de woningen […] en […]. Om sluipverkeer door de uitbreidingswijk te voorkomen is er binnen het plangebied een indirecte verbinding tussen de beide genoemde ontsluitingspunten.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. Vast staat dat de door appellant gewenste ontsluitingsweg tussen de percelen [locaties sub 1] niet in het plangebied van dit uitwerkingsplan is opgenomen. De in artikel 11, eerste lid, van de WRO vervatte plicht van het college om het bestemmingsplan volgens de bij dit plan gegeven regelen uit te werken staat echter niet in de weg aan de vrijheid de uitwerking van een uit te werken bestemming gefaseerd ter hand te nemen. Slechts indien tussen gronden waaraan een uit te werken bestemming is toegekend een zodanige samenhang bestaat dat het noodzakelijk is de uitwerking hiervan in onderling verband te bezien, bestaat, in verband met een goede ruimtelijke ordening, voor het college van gedeputeerde staten aanleiding inbreuk te maken op deze vrijheid. Deze samenhang kan zich voordoen, indien de verwezenlijking van het uitwerkingsplan ingrijpende gevolgen heeft voor de niet in het plangebied opgenomen gronden.

De Afdeling is van oordeel dat bovenbedoelde samenhang zich in dit geval niet voordoet. Hierbij acht de Afdeling van belang dat het uitwerkingsplan voorziet in een relatief beperkt aantal woningen en verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van een derde ontsluitingsweg ten behoeve van deze woningen geen ernstige gevolgen voor de verkeersintensiteit op de weg naast de woning van appellant zal hebben. Aannemelijk is gemaakt, mede aan de hand van het ter zitting getoonde kaartmateriaal, dat het gekozen tracé van de weg sluipverkeer ter plaatse zal beperken. Voorts is aannemelijk geworden dat, zo nodig, verkeersmaatregelen zullen worden genomen om de verkeersdruk op de Herenweg verder af te doen nemen. De Afdeling is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval verweerder in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de gekozen begrenzing van het plan en dat strijd met de in het bestemmingsplan vervatte uitwerkingsregels zich niet voordoet.

Voor zover appellant betoogt dat de plandelen in strijd zijn met het gemeentelijke beleid, zoals onder meer neergelegd in de structuurschets "de Nollen" uit 1997, omdat ter plaatse een ontsluitingsweg en geen fietspad of secundaire ontsluiting is voorzien, overweegt de Afdeling dat dit beleid dateert van voor het uit 1999 stammende bestemmingsplan, en in zoverre is achterhaald, daargelaten dat dit beleid de in het plan neergelegde uitwerkingsplicht om ter plaatse een ontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer aan te leggen niet kan doorkruisen.

Ten aanzien van de vrees van appellant voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van de ontsluitingsweg naast zijn woning stelt de Afdeling voorop dat de aanvaardbaarheid van de bestemming "Uit te werken woongebied (UW)" en daarbij behorende mogelijkheid van een ontsluitingsweg ter plaatse reeds in het bestemmingsplan zijn beoordeeld en in het kader van het uitwerkingsplan niet opnieuw ter discussie kunnen staan. Met het bestaan van een door verweerder goedgekeurde uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan is de aanvaardbaarheid hiervan in beginsel een gegeven. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de positionering van de ontsluitingsweg, die niet volledig is bepaald in het bestemmingsplan, niet zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellant met zich zal brengen, dat hieraan groter gewicht had moeten worden toegekend. In dit kader acht de Afdeling nog van belang dat is gebleken dat, mede naar aanleiding van bezwaren van appellant, het tracé van de weg en het naastgelegen voetpad is bijgesteld, en dat de ontsluitingsweg zodanig zal worden gepositioneerd dat de eventuele hinder tussen de percelen [locaties sub 2] wordt verdeeld.

2.7.1. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in geschil zijnde plandelen, waarvan de invulling past binnen de regels van het bestemmingsplan, niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot het uitwerkingsplan, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd raakt niet het plan als zodanig, en kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen. Geconcludeerd moet daarom worden dat verweerder terecht goedkeuring verleend aan voormelde plandelen.

Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006

388-459.