Uitspraak 200603317/1


Volledige tekst

200603317/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/489 van de rechtbank Groningen van 14 maart 2006 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Buitenlandse Zaken.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister ) het verzoek van appellant om inzage in de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het in het kader van een asielprocedure opgemaakt individueel ambtsbericht van 25 mei 2004 gedeeltelijk ingewilligd.

Bij besluit van 14 maart 2005 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 maart 2006, verzonden op 20 maart 2006, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 23 mei 2006 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Bij brief van 15 juni 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn van appellant nadere stukken, gedateerd 22 juli 2006, ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2006, waar geen der partijen is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob)- voor zover hier van belang - blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

(…)

d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

(…)

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

2.2. Bij besluit van 14 maart 2005 heeft de Minister zijn weigering gehandhaafd om een aantal passages uit de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het individueel ambtsbericht dat is opgemaakt in het kader van de asielaanvraag van appellant, openbaar te maken. Daarbij heeft de Minister zich beroepen op belangen van bronnenbescherming, bescherming van onderzoeksmethoden en -technieken en kennisniveau waarvan bij het onderzoek wordt uitgegaan en bescherming van derden.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aan het individuele ambtsbericht ten grondslag liggende memoranda in het algemeen belang openbaar moeten worden gemaakt, zodat iedere burger kan controleren of bij het uitbrengen van het individuele ambtsbericht sprake is van een goede en democratische bestuursvoering. In dit verband heeft appellant gesteld dat de Minister zich van ongeoorloofde onderzoeksmethoden bedient, zoals het navraag doen naar personen die in Nederland om asiel hebben gevraagd bij de autoriteiten van het land van herkomst.

2.4. Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. De rechtbank is dan ook terecht ervan uit gegaan dat bij de in het kader van de Wob te verrichten belangenafweging enkel het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen worden betrokken. De omstandigheid dat behalve appellant ook anderen belang kunnen hebben bij openbaarmaking van de door de Minister gebruikte bronnen en de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek maakt niet dat de rechtbank de door de Minister gemaakte belangenafweging anders had moeten beoordelen dan zij heeft gedaan. Een specifiek belang bij openbaarmaking van appellant en/of anderen kan in die afweging niet worden betrokken.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de vraag of een ander dan het openbaar belang zich voordoet, door de rechter integraal dient te worden beoordeeld. Zij heeft voorts in dit verband terecht overwogen dat de rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, daarentegen niet afwijkt van de (redelijkheids)toetsing overeenkomstig artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en dat bij die toetsing het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar dient te wegen.

2.5. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet aan appellant verstrekte tekstpassages in de stukken die aan het individueel ambtsbericht ten grondslag hebben gelegen en stelt vast dat de belangen waarop de Minister zich heeft beroepen, bij de informatie in deze passages aan de orde zijn.

De passages hebben betrekking op identiteit, functies en werkomgeving van vertrouwenspersonen en andere geraadpleegde bronnen en op gebruikte methoden en technieken van onderzoek respectievelijk het kennisniveau. Gelet op de inhoud van deze passages is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid openbaarmaking van deze passages achterwege heeft kunnen laten.

Aan de omstandigheid dat in andere gevallen de gebruikte onderzoeksmethode niettemin bekend is geworden, behoefde de Minister bij deze afweging niet het gewicht toe te kennen dat appellant eraan toegekend wenst te zien.

2.6. Appellant keert zich tot slot tegen de overwegingen ten overvloede van de rechtbank ter zake van de door hem aangevoerde beroepsgronden die verband houden met de asielprocedure. De Afdeling laat het aldus in grief 3 aangevoerde buiten beschouwing omdat de aangevallen uitspraak niet door deze overwegingen wordt gedragen.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006

221.