Uitspraak 200605413/2


Volledige tekst

200605413/2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], allen te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/6855 van de rechtbank
's-Gravenhage van 6 juli 2006 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) aan de gemeente Leiden vrijstelling en aanlegvergunning verleend voor het aanleggen van een wandelpad van de Nachtegaallaan te Leiden naar landgoed Endegeest te Oegstgeest.

Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft het college het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juli 2006, verzonden op 7 juli 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 24 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 augustus 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel, A.B.F. Nijssen en N.A. van Beest, ambtenaren van de gemeente, is verschenen. Verzoekers zijn niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verzoekers zijn voor het door hen ingediende verzoek € 211,00 aan griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 41, tweede lid, juncto artikel 40, vierde lid, van de Wet op de Raad van State niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.2. Verzoekers zijn bij aangetekende brief van 26 juli 2006 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekers in verzuim zijn geweest.

2.3. Het verzoek is niet-ontvankelijk.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2006

412.