Uitspraak 200904183/3/R2


Volledige tekst

200904183/3/R2.
Datum uitspraak: 4 mei 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

de raad van de gemeente Utrecht,
opposant.

1. Procesverloop

Bij uitspraak van 18 februari 2010, in zaak nr. 200904183/2/R2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van NSI Winkels B.V. (hierna: NSI) gegrond verklaard, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 14 april 2009, kenmerk 2009INT239748, vernietigd, goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan "De Meern Centrum" en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, verzet gedaan. Deze brief is aangehecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

2. Overwegingen

2.1. In haar uitspraak van 18 februari 2010 heeft de Afdeling geoordeeld dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Hiertoe heeft de Afdeling overwogen dat in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb een op het ontwerp betrekking hebbend stuk dat redelijkerwijs nodig was voor de beoordeling van dit ontwerp, niet met het ontwerpplan ter inzage was gelegd.

2.2. De raad voert aan dat de Afdeling op onjuiste wijze van haar bevoegdheid tot toepassing van artikel 8:54 van de Awb gebruik heeft gemaakt. Daartoe betoogt hij dat het op basis van de samenvatting van het akoestisch onderzoek in de plantoelichting en de daar vermelde invoergegevens redelijkerwijs mogelijk was een beoordeling van het ontwerp te maken. Voorts gaat het oordeel van de Afdeling, dat de noodzakelijke verkeersbesluiten voor de inrichting van het plangebied als 30 km/uur-gebied reeds ten tijde van de vaststelling van het plan moeten zijn genomen, volgens de raad voorbij aan de Afdelingsuitspraak van 1 oktober 2008, zaak nr. 200707598/1 en de feitelijke situatie, die goeddeels overeenkomt met de toekomstige inrichting. Verder stelt de raad dat met het niet ter inzage leggen van het akoestisch onderzoek geen directe belangen van NSI zijn gemoeid en het algemeen belang dat is gediend met realisering van het plan in de uitspraak niet is meegewogen. Niet is afgewogen of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, dan wel het gebrek met toepassing van de Wet bestuurlijke lus Awb te herstellen door toezending van het onderzoeksrapport aan NSI. Met het in de Crisis- en herstelwet opgenomen relativiteitsvereiste zou de beroepsgrond met betrekking tot het akoestisch onderzoek bovendien buiten beschouwing moeten worden gelaten, aldus de raad.

2.3. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens - in dit geval - kennelijke gegrondheid van het beroep.

2.4. Bij haar uitspraak van 3 december 2003, in zaak no. 200206819/1, heeft de Afdeling overwogen dat blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de WRO de voorgeschreven eisen ter zake van de terinzagelegging van het ontwerpplan als minimale waarborgen voor rechtzoekenden dienen te worden beschouwd, waarvan strikte naleving noodzakelijk is. De stelling van de raad dat NSI geen direct belang heeft bij inzage van het akoestisch onderzoek gaat er, wat daar ook van zij, aan voorbij dat de terinzagelegging open staat voor een ieder.

2.5. Vast staat dat het akoestisch onderzoek waarop de uitspraak van 18 februari 2010 ziet niet met het ontwerpplan ter inzage is gelegd. Dat onderzoek, in de plantoelichting samengevat en van bijbehorende conclusies voorzien, is ten behoeve van het plan opgesteld, zodat moet worden geoordeeld dat dit stuk zonder meer redelijkerwijs nodig was voor de beoordeling van het ontwerpplan.

Gelet op artikel 3:11, eerste lid, van de Awb had het akoestisch onderzoek derhalve met het ontwerpplan ter inzage moeten worden gelegd. Met de samenvatting van dit stuk in de plantoelichting, die zonder kennisneming van het onderzoeksrapport niet valt te begrijpen, is niet aan deze verplichting voldaan. Belanghebbenden moeten in staat worden gesteld zichzelf een oordeel te vormen over de informatie vervat in het stuk en zij behoeven er niet op te vertrouwen dat de samenvatting in de plantoelichting alle relevante informatie bevat. Aan voormelde verplichting kan voorts niet afdoen dat belanghebbenden na een daartoe strekkend verzoek alsnog in de gelegenheid zijn of zouden worden gesteld het stuk in te zien. Een dergelijke uitleg zou er toe leiden dat de uit artikel 3:11 van de Awb voortvloeiende verplichting wordt beperkt tot een passieve plicht tot openbaarmaking. Derhalve is terecht geoordeeld dat artikel 3:11, eerste lid, van de Awb is geschonden en is geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten dan wel het gebrek met toepassing van de Wet bestuurlijke lus Awb te herstellen.

2.6. De overweging in de bestreden uitspraak dat de noodzakelijke verkeersbesluiten voor de inrichting van het plangebied als 30 km/uur-gebied ten tijde van de vaststelling van het plan moeten zijn genomen had, anders dan de door de raad aangehaalde uitspraak van 1 oktober 2008, betrekking op bestaande wegen en laat onverlet dat ook indien het akoestisch onderzoek niet verplicht was op grond van de Wet geluidhinder, het gelet op de bestreden uitspraak ter inzage had moeten worden gelegd.

2.7. Ook in hetgeen de raad aanvoert over de belangen die zijn gediend met het bestemmingsplan bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de Afdeling ten onrechte met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het beroep kennelijk gegrond heeft verklaard.

2.8. Tot slot overweegt de Afdeling dat voor zover de raad met een verwijzing naar de Crisis- en herstelwet doelt op de met het plan voorziene binnenstedelijke ontwikkeling van winkels en 200 woningen, uit Categorie 3.1. van bijlage 1 bij deze wet volgt dat die wet van toepassing is op bestemmingsplannen waarin woningbouwprojecten van meer dan 20 woningen zijn voorzien die tot stand zijn gekomen krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3. van de Wet ruimtelijke ordening. Dat is hier niet het geval. Bovendien is het in artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet opgenomen relativiteitsvereiste ingevolge artikel 5.3, eerste lid, van die wet niet van toepassing op een besluit dat, zoals in dit geval, is bekend gemaakt vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

2.9. Het verzet is ongegrond.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010

429.