Uitspraak 200604439/1


Volledige tekst

200604439/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ardella B.V.", gevestigd te Oosterhout, gemeente Overbetuwe,
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te Oosterhout, gemeente Overbetuwe,
verzoeksters,

en

het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2006 heeft verweerder beslist bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen terzake van het Party- en Conferentiecentrum Ardella (hierna: Ardella) gelegen aan de Groenestraat 6a te Oosterhout wegens overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit).

Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 april 2006, bij de arrondissementsrechtbank te Arnhem ingekomen op dezelfde datum per fax, en bij brief van 28 april 2006, bij de arrondissementsrechtbank te Arnhem ingekomen op 1 mei 2006, hebben respectievelijk verzoekster sub 1 en verzoekster sub 2 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de verzoekschriften, voor zover het betreft de bezwaren inzake het Besluit, met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bij brief van 13 juni 2006 ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 augustus 2006, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door mr. J.B.M. Heerink, advocaat te Nijmegen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.R. Sonneveldt, advocaat te Arnhem, mr. M. Wasser en T.J.P. Polman, ambtenaren van de gemeente, en ing. M.F.T. Poos, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen [derde-belanghebbenden].

2. Overwegingen

2.1. De Voorzitter stelt op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde allereerst vast dat aan de orde is de door verweerder gestelde overtreding van het in de bijlage behorende bij het Besluit opgenomen voorschrift 1.1.1. Verweerder heeft ter zitting dienaangaande desgevraagd gesteld dat slechts bestuurlijke handhavingsmaatregelen worden toegepast voor zover het betreft de directe geluidhinder, waaronder muziekgeluid.

2.2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag de overweging van verweerder dat uit in 2005 en 2006 uitgevoerde geluidmetingen is gebleken dat zowel bij de woningen Groenestraat 107 en 109-111 als bij de recreatiewoningen Groenestraat 6-73 en 6-166 sprake is van een overschrijding van de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit opgenomen geluidgrenswaarden van 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Gezien de hoeveelheid overtredingen van voorschrift 1.1.1 en de mate van overschrijding van de in voornoemd voorschrift opgenomen geluidgrenswaarden alsmede gezien de overlast die omwonenden door de overtreding van voorschrift 1.1.1 ondervinden, heeft verweerder besloten tot toepassing van bestuursdwang over te gaan. Dit mede omdat de eerder aan Ardella opgelegde en reeds ingetrokken last onder dwangsom geen soelaas heeft geboden, aldus verweerder.

2.3. Verzoeksters bestrijden het standpunt van verweerder. Zij betogen dat reeds de nodige maatregelen zijn getroffen waardoor geen sprake meer is van een overtreding van voorschrift 1.1.1. Zij voeren aan dat na 23.00 uur geen muziek meer ten gehore wordt gebracht en dat de muziek die wel ten gehore wordt gebracht binnen de normen blijft. Verzoeksters voeren verder aan dat de door verweerder genoemde recreatiewoningen geen geluidgevoelige objecten zijn. Verzoeksters trekken voorts de juistheid van de door verweerder uitgevoerde geluidmetingen in twijfel.

2.4. Uit de stukken, waaronder de door verweerder overgelegde geluidmetingen, en het ter zitting verhandelde is gebleken dat, nog daargelaten de vraag of de door verweerder genoemde recreatiewoningen geluidgevoelige objecten zijn, bij de woningen Groenestraat 107 en 109-111 de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit opgenomen geluidgrenswaarde van 45 dB(A) in de avondperiode wordt overschreden. Tevens is gebleken dat bij de woning Groenestraat 107 de geluidgrenswaarde van 40 dB(A) in de nachtperiode wordt overschreden. Gelet op de stukken en het ter zitting verhandelde ziet de Voorzitter geen aanleiding om te veronderstellen dat de door verweerder bij de geluidmetingen gehanteerde uitgangspunten alsmede de daaruit voortvloeiende conclusies onjuist zijn.

De conclusie is dat is gehandeld in strijd met voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.

2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.6. De Voorzitter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen, op grond waarvan behoorde te worden afgezien van handhaving.

Uit de stukken blijkt dat weliswaar maatregelen zijn genomen om het geluid afkomstig van de inrichting te reduceren, waaronder de isolatie van de gevel van de sporthal en het aanbrengen van een geluidbegrenzer, maar uit de in 2006 uitgevoerde geluidmetingen blijkt dat deze maatregelen niet tot de gewenste geluidreductie hebben geleid. Voorts is niet gebleken dat Ardella voornemens is aanvullende maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit opgenomen geluidgrenswaarden niet worden overschreden. Er bestond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit derhalve geen concreet zicht op legalisatie en er zijn voorts geen termen aanwezig voor het oordeel, in aanmerking genomen de aard en ernst van de overtredingen, dat handhavend optreden zodanig onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had behoren af te zien. De omstandigheid dat sinds 1995 vergelijkbare activiteiten plaatsvinden - wat hier ook van zij - doet daar niet aan af.

2.7. Gelet hierop ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006

374.