Uitspraak 200907129/1/H1


Volledige tekst

200907129/1/H1.
Datum uitspraak: 4 mei 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college),
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 juli 2009 in zaken nrs. 09/1380 en 09/1381 in het geding tussen:

[wederpartij] en anderen

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2009 heeft het college aan Ontwikkelingscombinatie WonenBreburg & Nederlandse Bouw Unie (hierna: de Ontwikkelingscombinatie) ontheffing en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 84 koopappartementen op het perceel Dirk Hartogstraat ongenummerd te Breda (hierna onderscheidenlijk: het bouwplan en het perceel).

Bij uitspraak van 27 juli 2009, verzonden op 5 augustus 2009, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2009.

[wederpartij] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.

De Ontwikkelingscombinatie heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het college opnieuw ontheffing en bouwvergunning voor het bouwplan op het perceel verleend.

[wederpartij] en anderen, het college en de Ontwikkelingscombinatie hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Mastilović, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij] en anderen in persoon, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Ontwikkelingscombinatie, vertegenwoordigd door [adjunct-directeur], gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan maakt onderdeel uit van het project "Sculptura" dat voorziet in de oprichting van drie woontorens met 298 parkeerplaatsen. Het bouwplan betreft uitsluitend toren 3 ("Corneille").

2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de nota Parkeer- en stallingsbeleid Breda (hierna: de Parkeernota) een algemeen verbindend voorschrift betreft, nu de in de Parkeernota vermelde parkeernormen toepassing vinden via de Bouwverordening 2007 en de parkeernota door de gemeenteraad is vastgesteld. Voorts voert het college aan dat de rechtbank heeft miskend dat in de parkeernorm rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van bezoekers en aan de in de toelichting bij de parkeernormen genoemde bezoekersnorm van 0,3 parkeerplaats per 100 m2 brutovloeroppervlak geen bindende betekenis toekomt.

2.2.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening 2007 (hierna: de Bouwverordening) moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.

Ingevolge het tweede lid is hiervan slechts sprake wanneer het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, voldoet aan de parkeernormen zoals in de nota "Parkeer- en stallingsbeleid Breda" op 21 oktober 2004 is vastgesteld of zoals deze laatstelijk is gewijzigd.

2.2.2. Doordat in artikel 2.5.30, tweede lid, van de Bouwverordening is verwezen naar de in de door de raad Parkeernota vastgestelde parkeernormen zijn die normen deel uit gaan maken van de Bouwverordening en als zodanig algemeen verbindende voorschriften geworden. Gelet hierop heeft het college voor het bouwplan terecht de parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per wooneenheid gehanteerd. Niet in geschil is dat het bouwplan op eigen terrein voldoet aan die parkeernorm. Gelet hierop voldoet het bouwplan aan de in artikel 2.5.30, eerste lid, gelezen in verbinding met het tweede lid, van de Bouwverordening gestelde eis dat op eigen terrein in voldoende parkeerruimte moet zijn voorzien. De omstandigheid dat in de toelichting bij de parkeernormen is vermeld dat voor bezoekers wordt uitgegaan van een norm van 0,3 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlak, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten of aan de toelichting bindende betekenis moet worden toegekend, volgt uit die toelichting uitdrukkelijk dat de norm voor het bezoekersparkeren in de parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per wooneenheid is begrepen, zodat bij de beoordeling van de vraag of aan de parkeernormen wordt voldaan met de parkeerbehoefte van bezoekers geen rekening behoefde te worden gehouden. Niet is aangevoerd dat zich in dit geval overigens weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoen. Gelet op het vorenstaande heeft het college de bouwvergunning terecht verleend. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 februari 2009 van het college alsnog ongegrond verklaren.

2.4. Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, aan de Ontwikkelingscombinatie opnieuw ontheffing en bouwvergunning verleend. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.

Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak is aan dit besluit de grondslag ontvallen. Het beroep tegen dit besluit is gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 juli 2009 in zaken nrs. 09/1380 en 09/1381;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 30 oktober 2009, kenmerk PBZ/2009/4796/RB/01, gegrond;

V. vernietigt dat besluit.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010

392.