Uitspraak 200601726/1


Volledige tekst

200601726/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging "Grachtstraat-Oost te Eys", gevestigd te Gulpen-Wittem,
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2005 heeft verweerder een verzoek afgewezen om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een fruitteeltbedrijf van [de maatschap], gelegen aan de [locatie] te Eys, gemeente Gulpen-Wittem.

Bij besluit van 22 november 2005, verzonden op 24 november 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 22 december 2005, na doorzending door de rechtbank Maastricht bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 25 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door drs. W.F.A.M. Naber, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.M.A.J. Heijnens-Ackermans en R.J.G. Arninkhof, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de maatschap, vertegenwoordigd door mr. J.F.C.M. Mulders en [gemachtigde].

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, (oud) van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, tegen een besluit op grond van deze wet beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uit deze bepaling volgt, voor zover voor dit geding van belang, dat de Afdeling slechts bevoegd is om in eerste aanleg kennis te nemen van een beroep indien dat betrekking heeft op handhaving van de bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde regels.

2.3. De maatschap exploiteert een fruitteeltbedrijf. Het bij het besluit van 15 februari 2005 afgewezen verzoek om handhaving'smaatregelen te treffen heeft enerzijds betrekking op (de staat van onderhoud van) het bedrijfsterrein, en anderzijds op de werkzaamheden in de bij het bedrijf behorende boomgaard.

Niet in geschil is dat op het bedrijfsterrein een inrichting is gevestigd als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer waarvoor de bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde regels gelden. De fruitboomgaard is geen onderdeel van deze inrichting, zoals onder meer volgt uit hetgeen de Afdeling in de uitspraak van 28 januari 2004 in zaak no. 200305506/1 heeft overwogen. Voor de boomgaard gelden de bij of krachtens de Wet milieubeheer voor inrichtingen gestelde regels dan ook niet.

Het besluit van 15 februari 2005, en de beslissing op het daartegen gemaakte bezwaar, hebben dan ook alleen betrekking op handhaving van het bij of krachtens de Wet milieubeheer bepaalde voor zover het handhavingsverzoek is gericht op de activiteiten op het bedrijfsterrein, en niet voor zover het de activiteiten in de boomgaard betreft.

2.4. Appellante heeft ter zitting verklaard dat haar beroep uitsluitend is gericht tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van het verzoek om op te treden met betrekking tot de activiteiten in de boomgaard. Gezien het voorgaande is de Afdeling niet bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van dit geschil. Het beroepschrift zal met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden doorgezonden naar de rechtbank Maastricht.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.6. Het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht zal door de Secretaris van de Raad van State aan appellante worden terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006

262-415.