Uitspraak 200906961/1/H3


Volledige tekst

200906961/1/H3.
Datum uitspraak: 28 april 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 augustus 2009 in zaak nr. 08/2114 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2008 heeft het college een verzoek van [appellant sub 1] om openbaarmaking van informatie gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het de motivering betreft, en voor het overige ongegrond.

Bij uitspraak van 10 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 november 2008 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2009, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 4 november 2009.

[appellant sub 1] en het college hebben een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 13 november 2009 heeft [appellant sub 1] toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.H. Brinke-Schulte en mr. R. Koopman, respectievelijk advocaat te Lelystad en juridisch adviseur van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

2.2. [appellant sub 1] heeft, voor zover thans van belang, verzocht om aan te geven hoe vaak in de jaren 2005, 2006 en 2007 binnen het ambtelijk apparaat van de provincie Flevoland plichtsverzuim is vastgesteld dat heeft geleid tot een disciplinaire straf of maatregel, uitgesplitst naar salarisschaal of groepen salarisschalen, informatie over de aard van het plichtsverzuim en de opgelegde straf of maatregel.

2.3. Het college heeft met toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, en het tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob de gevraagde documenten in geanonimiseerde vorm verstrekt.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat, voor zover het gaat om de in de documenten genoemde specifieke feiten en omstandigheden die aanleiding zijn geweest voor het opleggen van een disciplinaire maatregel of straf wegens plichtsverzuim, openbaarmaking in de gegeven omstandigheden kan leiden tot het achterhalen van de identiteit van de betrokken ambtenaar. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaar zwaarder dient te wegen dan het belang van openbaarheid, aldus de rechtbank.

Voor zover het gaat om openbaarmaking van het jaar waarin een maatregel of straf is opgelegd alsmede de openbaarmaking, op de wijze zoals door [appellant sub 1] verzocht, van de salarisgroep, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat openbaarmaking van die gegevens kan meebrengen dat het document herleidbaar is tot de betrokken ambtenaar.

Het hoger beroep van [appellant sub 1]

2.5. In hoger beroep heeft [appellant sub 1] nogmaals betoogd dat het college per weggelakte passage had dienen aan te geven waarom die wordt geweigerd. Voorts richt hij zich tegen de overwegingen van de rechtbank dat de weggelakte passages, met uitzondering van het jaar en de salarisgroep, feiten en omstandigheden betreffen waarvan de openbaarmaking kan leiden tot het achterhalen van de identiteit van de betrokken ambtenaar.

2.5.1. Zoals zij eerder heeft gedaan (uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200902518/1), overweegt de Afdeling dat hoewel in beginsel per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd dat aan de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten doorslaggevend gewicht toekomt, daarvan onder omstandigheden kan worden afgezien als dat zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Naar het oordeel van de Afdeling komen de geanonimiseerde documenten die zijn verstrekt naar aard en onderwerp in hoge mate overeen. Per passage motiveren zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Het college behoefde daarom in dit geval niet voor ieder document afzonderlijk een afweging te maken.

De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte informatie. De weggelakte passages bevatten de specifieke feiten en omstandigheden die aanleiding zijn geweest voor het opleggen van een disciplinaire straf of maatregel wegens plichtsverzuim. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van deze informatie, gegeven de omstandigheid dat het aantal ambtenaren van de provincie betrekkelijk beperkt is, kan leiden tot het achterhalen van de identiteit van de betrokken ambtenaar en dat openbaarmaking kan leiden tot persoonlijke schade. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college in dit geval in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de bescherming van dat belang dan aan het belang van openbaarmaking.

2.5.2. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het hoger beroep van het college

2.6. Het college heeft aangevoerd dat het de gevraagde gegevens in overeenstemming met het bepaalde in de Wob openbaar heeft gemaakt en dat de rechtbank ten onrechte het beroep gegrond heeft verklaard.

2.6.1. De Afdeling ziet in hetgeen het college heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden heeft overwogen dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat openbaarmaking van de salarisgroep en het jaar waarin de disciplinaire maatregel of straf is opgelegd, in dit geval kan meebrengen dat het document herleidbaar is tot de betrokken ambtenaar. Nu de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college deze informatie niet mocht weigeren met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en het besluit op bezwaar in zoverre diende te worden vernietigd, heeft zij terecht het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard en bepaald dat het college met inachtneming van haar uitspraak opnieuw op het bezwaar moet beslissen.

2.6.2. Het hoger beroep van het college is ongegrond.

2.7. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Het college dient op navolgende wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van het college van gedeputeerde staten van Flevoland griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010

290.