Uitspraak 200510537/1


Volledige tekst

200510537/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Westerblokker", gevestigd te Blokker, gemeente Hoorn,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2005 heeft verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Hoorn op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder hogere grenswaarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege een bestaande weg, vastgesteld met betrekking tot nieuw te bouwen woningen in Blokker, gemeente Hoorn, in het kader van het bestemmingsplan "Blokkers-IJsselweg 2004".

Bij besluit van 17 november 2005, verzonden op 18 november 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 20 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. L.A.A. van Wakeren, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van die wet wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen tevens beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 juli 2005 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellante zijns ziens niet als belanghebbende ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is aan te merken.

Appellante voert in dat kader aan dat - kort weergegeven - haar belang mede is gericht op het behartigen van belangen van de toekomstige bewoners van de nog te bouwen woningen op het voormalige Blokkerterrein waarvoor bij het besluit van 29 juli 2005 hogere grenswaarden voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting, vanwege een bestaande weg, zijn vastgesteld.

2.2.1. Uit het samenstel van het eerste en derde lid van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een rechtspersoon ook bij de toepassing van het derde lid slechts belanghebbende bij een besluit is, indien een door hem behartigd belang als bedoeld in het derde lid gelet op de aard en gevolgen van dat besluit rechtstreeks bij dat besluit is betrokken.

2.2.2. Volgens artikel 2 van de statuten van appellante is haar doelstelling het behartigen van collectieve belangen op het gebied van wonen in de meest ruime zin van de huidige en toekomstige bewoners en bezoekers van het gebied gelegen in de gemeente Hoorn tussen de noordkant van de Westblokker en de zuidzijde van de IJsselweg enerzijds en de westzijde van de Maasweg en de oostzijde van de IJsselweg anderzijds.

De statutaire doelstelling omvat het belang waarvoor appellante in de onderhavige procedure opkomt.

2.2.3. Dit betekent echter nog niet dat er sprake is van een belang dat rechtstreeks betrokken is bij het besluit van 29 juli 2005.

Het laatstgenoemde besluit bestaat uit een bundel beschikkingen. Het besluit stelt, voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de bestaande weg, met betrekking tot de afzonderlijke in dat besluit genoemde nieuw te bouwen woningen hogere grenswaarden dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde vast. Het gevolg daarvan is niet alleen dat die geluidbelasting op de gevel van elk van die woningen hoger mag zijn dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde, maar ook dat de gemeenteraad is gehouden maatregelen met betrekking tot de geluidwering van die gevels te treffen om te bevorderen dat de geluidbelasting binnen elk van die woningen niet meer bedraagt dan de in artikel 111, tweede lid, van de Wet geluidhinder bedoelde waarde.

Gezien de aard en gevolgen van het besluit is, naast degene die om vaststelling van een hogere grenswaarde heeft verzocht, in beginsel uitsluitend de (toekomstige) eigenaar, andere zakelijke gerechtigde of gebruiker van een woning waarvoor de hogere grenswaarde is vastgesteld, rechtstreeks bij het besluit betrokken. Het door appellante behartigde collectief belang op het gebied van wonen in de meest ruime zin van de huidige en toekomstige bewoners en bezoekers van het gebied gelegen in de gemeente Hoorn tussen de noordkant van de Westblokker en de zuidzijde van de IJsselweg enerzijds en de westzijde van de Maasweg en de oostzijde van de IJsselweg anderzijds, is gezien de aard en gevolgen van dat besluit niet rechtstreeks bij het besluit betrokken. Verweerder heeft appellante terecht niet als belanghebbende aangemerkt.

Het beroep treft in zoverre geen doel.

2.3. Voor zover appellante nog aanvoert dat verweerder haar naar aanleiding van haar bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord, overweegt de Afdeling het volgende.

Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt een bestuursorgaan, voordat hij op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Van 'kennelijke niet-ontvankelijkheid' kan slechts sprake zijn wanneer uit een bezwaarschrift aanstonds blijkt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.

Gezien de jurisprudentie van de Afdeling omtrent het begrip belanghebbende in dit soort zaken, heeft verweerder kunnen oordelen dat aanstonds duidelijk was dat appellante geen belanghebbende bij het besluit van 29 juli 2005 is. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht om er van af te zien appellante in de bezwaarprocedure te horen.

Deze beroepsgrond faalt derhalve.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006

375.