Uitspraak 200903259/1/M1 en 200903312/1/M1


Volledige tekst

200903259/1/M1 en 200903312/1/M1.
Datum uitspraak: 28 april 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in de gedingen tussen:

de stichting Stichting ENCI Stop (hierna SES), gevestigd te Maastricht, mede namens de vereniging Vereniging tot redding van de Sint Pietersberg,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENCI B.V. (hierna: ENCI) een vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet verleend voor het winnen van kalksteen uit de percelen van de kadastrale gemeente St. Pieter, sectie A en B, zoals aangegeven op de bij het besluit behorende tekening. Het besluit is op 26 maart 2009 ter inzage gelegd.

Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg aan ENCI een vergunning als bedoeld in de Grondwaterwet verleend voor het onttrekken van maximaal 1,59 miljoen kubieke meter grondwater ten behoeve van de winning van kalksteen uit de Sint Pietersberg in de periode tot uiterlijk 31 december 2019. Dit besluit is op 26 maart 2009 ter inzage gelegd.

Tegen het besluit tot verlening van de ontgrondingsvergunning heeft SES, mede namens de Vereniging tot redding van de Sint Pietersberg, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2009 beroep ingesteld.

Tegen het besluit tot verlening van de Grondwaterwetvergunning heeft SES, mede namens de vereniging Vereniging tot redding van de Sint Pietersberg bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2009, beroep ingesteld. De gronden van de beroepen zijn aangevuld bij brieven van 9 juni 2009.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft desverzocht bij beide beroepen deskundigenberichten uitgebracht.
SES en het college hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 11 maart 2010, waar SES, vertegenwoordigd door mr. H.A.M.J. Paulussen, drs. C. Cammaer (deskundige) en J.M. Ceha, en het college, vertegenwoordigd door R.W.P. van Tol, R.H.J. Pepels en J.L. van der Veer, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ENCI, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Roermond, en ing. P.H.H. Mergelsberg, ter zitting als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. De bij het verleende besluit verleende ontgrondingsvergunning heeft betrekking op de winning van kalksteen uit de Sint Pietersberg en de afwerking van het ontgronde gebied. De vergunning vervangt de eerder bij besluit van 28 juni 1988 verleende vergunning voor de winning van kalksteen tot en met 31 december 2009.

De vergunning als bedoeld in de Grondwaterwet is verleend ten behoeve van winning "in den droge" van de beneden het grondwaterpeil gelegen kalksteen. Deze vergunning vervangt de op 11 januari 2005 verleende vergunning voor grondwateronttrekking tot en met 31 december 2009.

Aan de vergunningen zijn deels gelijkluidende voorschriften verbonden. De gronden voor de beroepen zijn eveneens deels gelijkluidend en hebben deels betrekking op effecten die niet eenduidig aan de ontgronding of de onttrekking van grondwater zijn toe te schrijven. De Afdeling doet daarom over beide zaken tezamen één uitspraak.

De ontgrondingsvergunning

- Wettelijk kader

2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning te ontgronden dan wel als eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker, opstalhouder, beklemde meier of gebruiker van enige onroerende zaak toe te laten dat aldaar zonder vergunning ontgronding plaats heeft.

Ingevolge het tweede lid kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.

Ingevolge artikel 10, vijfde lid, voor zover hier van belang, worden besluiten tot het verlenen van een vergunning genomen na afweging van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.

2.3. Het beleid van de provincie Limburg ten aanzien van ontgrondingen ten behoeve van de winning van kalksteen is vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg van 2006 (POL 2006) en in de POL-aanvulling Beëindiging kalksteenwinning Sint-Pietersberg, vastgesteld 6 maart 2009 (hierna: POL-aanvulling). In de POL-aanvulling wordt het uitgangspunt gekozen dat winning tot uiterlijk 2015 wordt toegelaten, onder beperkingen ten aanzien van waardevolle delen en een maximale winningsdiepte. Echter, ENCI, de gemeente Maastricht en de provincie Limburg streven ernaar een gezamenlijk Plan van Transformatie te maken, waarin de eindafwerking van de groeve én het bedrijventerrein van ENCI worden geregeld. Als dat op 1 januari 2010 klaar is en aan bepaalde eisen voldoet wordt mede op basis van dat Plan van Transformatie een definitieve einddatum voor de winning vastgesteld, met dien verstande dat winning na 1 januari 2020 niet meer is toestaan. De afwerking van de groeve tot natuurgebied zal in principe geschieden volgens de visie "Verborgen Valleien".

- Duur, omvang en beëindiging van de winning en eindafwerking

2.4. In het aan de vergunning verbonden voorschrift 1.1.a, voor zover hier van belang, is bepaald dat de commerciële winning van delfstoffen wordt toegestaan tot 1 januari 2015 op de terreinen zoals weergegeven op de bij dit besluit behorende vergunningtekening.

In voorschrift 1.2 is bepaald, voor zover hier van belang, dat commerciële winning in gebieden als bedoeld onder voorschrift 1.1.a na 1 januari 2015 alleen is toegestaan op basis van een vóór 1 januari 2010 door de houder van de vergunning in te dienen Plan van Transformatie. De einddatum van de winning wordt op basis van het, door het college goed te keuren, Plan van Transformatie bepaald, met dien verstande dat de winning dan uiterlijk op 1 januari 2020 moet zijn beëindigd.

In voorschrift 3.1 is bepaald dat binnen zes maanden na het door het college goedkeuren van het Plan van Transformatie het daarop gebaseerde plan van de eindtoestand ter goedkeuring moet zijn ingediend. Indien geen Plan van Transformatie is ingediend voor 1 januari 2010 dient het op het bij de aanvraag gevoegde schetsplan te baseren definitieve plan voor de eindtoestand uiterlijk op 1 juli 2010 bij het college ter goedkeuring te zijn ingediend.

2.4.1. SES betoogt dat in de vergunning ten onrechte nog geen definitieve vaste einddatum is bepaald en dat in het midden wordt gelaten hoe de definitieve einddatum tot stand komt. Volgens SES zou de winning beëindigd moeten worden op 31 december 2009, omdat dat de beste mogelijkheden voor afwerking geeft. Subsidiair betoogt zij dat de commerciële winning beëindigd dient te worden op 31 december 2014. In de vergunning zou moeten worden bepaald dat dit definitief de laatste ontgrondingsvergunning is, nu in de POL-aanvulling als beleid is vastgelegd dat het einde van de kalksteenwinning in de Sint Pietersberg in zicht is per 31 december 2014, dan wel op een nader te bepalen tijdstip tussen die datum en uiterlijk 1 januari 2020.

SES betoogt voorts dat er een goedgekeurd plan voor de eindtoestand op basis van de inrichtingsvisie "Verborgen Valleien" had moeten zijn voordat een vergunning tot ontgronding kon worden verleend. Zij wijst in dit verband op het toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: Commissie MER) met betrekking tot het voor de vergunningaanvraag opgestelde milieu-effectrapport (hierna: MER). De Commissie MER heeft gesteld dat het voor de optimalisatie van de afwerking van belang is dat zoveel mogelijk wordt geanticipeerd op de gewenste eindsituatie. Volgens SES is de procedure die moet leiden tot een goedgekeurd eindplan ten onrechte vermengd met de procedure om te komen tot een Plan van Transformatie. Het Plan van Transformatie heeft volgens SES op zichzelf niets te maken met de ontgronding: het omvat mede de transformatie van het industrieterrein van de ENCI, dat geen deel uitmaakt van de ontgronding. SES betoogt voorts dat het vooralsnog mogelijk is dat zonder enig werkplan of ander plan wordt ontgraven op een wijze die alleen door bedrijfseconomische motieven wordt bepaald, met als resultaat een gapend gat in de berg waarin een herinrichting niet meer mogelijk is.

2.4.2. Volgens het college geven de vergunningvoorschriften 1.2 en 1.3 voldoende duidelijkheid over het beëindigen van de commerciële kalksteenwinning, namelijk beëindiging op een in het Plan van Transformatie vast te leggen tijdstip tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2020, of, indien er geen Plan van Transformatie komt, per 1 januari 2015. Het college betoogt dat het winnen van kalksteen in de Sint Pietersberg na 1 januari 2015 niet zonder meer op een maatschappelijk aanvaardbare wijze kan plaatsvinden dan wel op maatschappelijk draagvlak kan rekenen, en dat om die reden is besloten om voor de periode na 1 januari 2015 specifiek beleid te ontwikkelen. Dit nieuwe beleid is vastgelegd in de door provinciale staten vastgestelde POL-aanvulling en in de onderhavige ontgrondingsvergunning. Dit nieuwe beleid gaat er van uit dat het Plan van Transformatie bepalend is voor de duur van de ontgronding tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2020.

Het college betoogt voorts dat de bij de ontgronding betrokken belangen, waaronder de effecten op de natuur, het grondwater en de mogelijkheden voor de eindafwerking, zijn gewogen op basis van een worstcase-scenario, dat wil zeggen op basis van de situatie die ontstaat als tot 1 januari 2020 ontgrond wordt binnen de gestelde grenzen en met inachtneming van de vergunde diepte en de vergunde steilte van het talud. Indien de commerciële winning van kalksteen eerder wordt beëindigd zullen de effecten van de ontgronding minder zijn, aldus het college.

Het college betoogt voorts dat het te allen tijde de regie behoudt over de wijze van ontgronden en herinrichten, omdat het college het eindplan en de daaruit voortvloeiende werkplannen dient goed te keuren. Het college betoogt voorts dat het eerste werkplan, zoals bepaald in voorschrift 1.4, goedgekeurd moet worden alvorens met de ontgrondingswerkzaamheden mag worden begonnen. Voorts moet in de werkplannen worden aangegeven in welke tijdvakken de diverse terreingedeelten worden ontgraven en ingericht. Op basis van deze gegevens kan een vrij nauwkeurige schatting worden gemaakt van de per jaar te vergraven hoeveelheid kalksteen.

2.4.3. De Afdeling overweegt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat met het bestreden besluit vergunning wordt verleend voor de winning van kalksteen tot 1 januari 2015. Weliswaar houdt de vergunning ook de mogelijkheid in van commerciële winning van kalksteen na 1 januari 2015, maar alleen op basis van een Plan van Transformatie, dat dient te worden goedgekeurd met een besluit dat zal worden voorbereid met een openbare voorbereidingsprocedure en waartegen beroep kan worden ingesteld. Bezwaren tegen voortzetting van de winning na 2015 kunnen in dat kader aan de orde worden gesteld.

De Afdeling overweegt voorts dat de eindafwerking zal worden vastgelegd in een plan voor de eindtoestand dat moet worden goedgekeurd met een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Volgens voorschrift 5 dient dit plan voor de eindtoestand uiterlijk 1 juli 2010 te worden ingediend. Naar het oordeel van de Afdeling is deze termijn niet dusdanig lang dat te verwachten valt dat de mogelijkheden voor de eindtoestand onaanvaardbaar worden ingeperkt. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de vergunning reeds beperkingen bevat ten aanzien van waardevolle delen van de groeve waar geen of in beperkte mate vergravingen mogen plaatsvinden, en dat de hoofdlijnen voor de eindafwerking reeds zijn vastgelegd in de schets op basis van het concept "Verborgen valleien". Weliswaar laat de vergunning de mogelijkheid open dat het plan voor de eindtoestand op een andere datum wordt ingediend, maar uitsluitend indien op 1 januari 2010 een Plan van Transformatie is ingediend, in welk geval de eindtoestand in hoofdlijnen in het Plan van Transformatie zal worden ingevuld. Tegen het besluit tot goedkeuring van het Plan van Transformatie kunnen rechtsmiddelen worden aangewend.

De Afdeling overweegt tenslotte dat uit voorschrift 1.4 volgt dat niet met ontgronden mag worden begonnen voordat er een werkplan is goedgekeurd. Voor de opvatting dat zonder enig plan mag worden ontgraven is gelet daarop geen grond. De Afdeling overweegt in dit verband dat tegen de goedkeuring van het werkplan bezwaar en beroep mogelijk is, en dat belanghebbenden gelet daarop door deze wijze van vergunningverlening niet worden belemmerd om in rechte op te komen tegen hetgeen in het werkplan wordt geregeld. Gelet op al het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de vergunning niet had mogen verlenen zonder dat een einddatum en een plan voor de eindtoestand zijn vastgesteld. De beroepsgrond faalt.

2.5. SES betoogt dat het college in de bij het besluit behorende Nota van Zienswijzen terecht heeft gesteld dat ter voorbereiding van het goedkeuringsbesluit van het plan voor de eindtoestand de openbare voorbereidingsprocedure dient te worden gevolgd. Ten onrechte is dit niet in de vergunningsvoorschriften vastgelegd.

2.5.1. Het college betoogt dat het heeft toegezegd dat de openbare voorbereidingsprocedure zal worden gevolgd voor het besluit tot goedkeuring van het plan voor de eindtoestand en dat het deze toezegging gestand zal doen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich op deze wijze verplicht de openbare voorbereidingsprocedure te volgen. Vastleggen van de toezegging in een voorschrift is daarvoor niet nodig. De beroepsgrond faalt.

2.6. In het aan de vergunning verbonden voorschrift 1.2 is onder andere bepaald dat het Plan van Transformatie moet omvatten:

- de afwerking van de groeve, inclusief de datum/data van voltooiing;

- de datum waarop de commerciële winning en het winnen ten behoeve van de herinrichting beëindigd wordt;

- de hoeveelheid te vergraven specie uitgesplitst naar:

*een commercieel te vergraven hoeveelheid;

*een te vergraven hoeveelheid uitsluitend ter modellering van de beschreven eindsituatie.

2.6.1. SES betoogt dat in een vergunning niet nu reeds eisen kunnen worden gesteld aan een Plan van Transformatie dat nog op grondslag van een overeenkomst tot stand moet komen en vervolgens na een openbare voorbereidingsprocedure moet worden goedgekeurd.

2.6.2. De Afdeling overweegt dat het Plan van Transformatie gevolgen heeft voor de bij het bestreden besluit vergunde ontgronding. Gelet daarop kon het college naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid enkele eisen in de vergunning opnemen, waaraan het plan in ieder geval zal moeten voldoen teneinde de vereiste goedkeuring te kunnen verkrijgen. De beroepsgrond faalt.

- Privaatrechtelijke overeenkomst

2.7. SES betoogt dat de privaatrechtelijke overeenkomst getekend had moeten zijn voordat de vergunning verleend werd, opdat op langs privaatrechtelijk afdwingbare wijze is verzekerd dat de voorwaarden en voorschriften van de vergunning zullen worden nageleefd. Volgens haar zou daarin onder meer geregeld moeten worden de datum van de definitieve beëindiging van de kalksteenwinning, het uitvoeren van het plan voor de eindtoestand, de financiering en de financiële borging. SES acht dit temeer nodig gezien de conjunctuur en de financiële toestand van het Heidelbergconcern waartoe ENCI behoort, terwijl volgens SES niet duidelijk is waarop de in vergunningsvoorschrift 2 opgenomen bedragen voor de zekerheidstelling zijn gebaseerd. Volgens SES houdt het college ten onrechte geen rekening met de mogelijkheid dat er geen Plan van Transformatie zal zijn.

2.7.1. Het college betoogt dat het opstellen van een privaatrechtelijke overeenkomst in principe plaats vindt met het tot stand komen van het Plan van Transformatie, waarin de door SES genoemde onderwerpen aan de orde zullen komen. Indien er geen Plan van Transformatie komt staat de einddatum van de winning vast, aldus het college. Omdat de overeenkomst wordt geïntegreerd in het Plan van Transformatie is het volgens het college vanwege de tijdsduur niet mogelijk de privaatrechtelijke overeenkomst voorafgaand aan de vergunningverlening te regelen. Het college betoogt voorts dat ENCI een bankgarantie dient af te geven voor de afwerking van de groeve alvorens de werkzaamheden mogen worden hervat, zodat de nakoming van de financiële verplichtingen op die wijze zeker is gesteld.

2.7.2. De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een privaatrechtelijke overeenkomst te sluiten alvorens een ontgrondingsvergunning te verlenen. De naleving van aan de vergunning verbonden voorschriften en voorwaarden kan langs publiekrechtelijke weg worden afgedwongen. Er is gelet daarop geen grond voor het oordeel dat de vergunning niet verleend had mogen worden zonder een voorafgaande privaatrechtelijke overeenkomst. De beroepsgrond faalt.

- De 5 - meter strook

2.8. In vergunningsvoorschrift 4.4, eerste alinea, voor zover hier van belang, is bepaald dat geen ontgrondingen mogen worden verricht in een strook ter breedte van vijf meter uit de inrichtingsgrens, met dien verstande dat in deze strook mag worden ontgrond:

- indien de eigenaar van het aangrenzend gebied daar geen bezwaar tegen heeft en;

- het goedgekeurde eindplan dit toelaat.

2.9. SES betoogt dat de bepaling dat in deze strook van 5 meter wel mag worden ontgrond indien de vergunninghoudster kan aantonen dat de eigenaar van het aangrenzende gebied daar geen bezwaar tegen heeft onduidelijk is, omdat niet vast staat op welke gebieden die toevoeging betrekking heeft.

2.9.1. De Afdeling overweegt dat de eigenaren van de aangrenzende gebieden bekend zijn, en dat derhalve duidelijk is wiens toestemming vereist is. Het college kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de voorwaarden waaronder ontgrondingen binnen een strook van vijf meter van de vergunninggrens aanvaardbaar zijn, daarmee voldoende duidelijk zijn. De beroepsgrond faalt.

- Afbakening van het te ontgronden gebied

2.10. SES betoogt dat noch in de tekst, noch op de bij de vergunning behorende tekening duidelijk genoeg is aangegeven voor welk deel van de groeve de ontgrondingsvergunning is verleend. Daardoor is volgens haar onvoldoende zeker gesteld dat de ontgronding nergens de in het veld met genummerde stenen gemarkeerde grens te buiten zal gaan. Dat geldt volgens SES vooral voor perceel 3965, dat de concessiegrens overschrijdt, en eigendom is van ENCI, ook gelet op de eerste alinea van vergunningsvoorschrift 4.4, waarin is bepaald dat geen ontgrondingen mogen worden verricht in een strook ter breedte van 5 meter uit de vergunningsgrens, met dien verstande dat in deze strook wel mag worden ontgrond indien de houder van de vergunning door middel van een schriftelijke verklaring kan aantonen dat de eigenaar van het aan de vergunningsgrens grenzende gebied hiertegen geen bezwaar heeft. SES geeft aan welke elementen de vergunningstekening volgens haar zou moeten bevatten.

2.10.1. Het college betoogt dat de zwarte lijn op de tekening de maximale ontgrondingsgrens is, ook ter plaatse van perceel 3965, en dat deze lijn de in het veld gemarkeerde grens nergens overschrijdt. De door SES gewenste detailinformatie zou volgens het college het beeld slechts vertroebelen.

2.10.2. Op de bij de vergunning behorende kaart is aangegeven waar de grens van het gebied ligt waarin commerciële winning mag plaatsvinden. In het aan de vergunning verbonden voorschrift 3.3, voor zover hier van belang, is bepaald dat voor aanvang van de graafwerkzaamheden de vergunninghouder de grens van het vergunningsgebied door middel van duidelijke markeringen in het terrein dient vast te leggen. Naar het oordeel van de Afdeling wordt op deze wijze het gebied waarin de ontgronding is vergund zowel op de kaart als in het veld voldoende duidelijk begrensd. De beroepsgrond faalt.

- Afscherming Oehoevallei

2.11. SES betoogt dat een kalksteenwand van 10 meter dik ter afscherming van de Oehoevallei, zoals voorgeschreven in voorschrift 4.4, te smal is, en dat tenminste een wand van 50 meter moet blijven staan om voldoende weerstand tegen erosie te bieden. Het voorschrift biedt volgens haar daarom onvoldoende zekerheid dat de oehoe-wand voldoende stabiel is.

2.11.1. Het college betoogt dat uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de stabiliteit van dergelijke taluds niet in gevaar komt. Bovendien betreft het een tijdelijke oplossing, en zal in de eindafwerking een structurele oplossing voor de oehoe worden geregeld.

2.11.2. Volgens het deskundigenbericht is een kalksteenwand van 10 meter dik voldoende stabiel om stand houden, in ieder geval gedurende de exploitatiefase. Er is geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten. De beroepsgrond faalt.

- Opgave hoeveelheid kalksteen

2.12. SES betoogt in verband met vergunningvoorschrift 3.2 dat de houder van de vergunning niet alleen opgave zou dienen te verstrekken van de hoeveelheid afgevoerde oppervlaktedelfstoffen, maar ook van de afgegraven kalksteen voor de klinkerproductie in oven 8 van de ENCI fabriek.

2.12.1. Gelet op de stukken wordt alle gewonnen kalksteen afgevoerd, in casu naar het aanpalende bedrijfsterrein van ENCI. Er is geen aanleiding voor de opvatting dat als gevolg van de formulering van het voorschrift een onjuiste opgave van de hoeveelheid gewonnen kalksteen zal worden gedaan. De beroepsgrond faalt.

- Stabiliteit westrand

2.13. Volgens SES is er gevaar dat de westrand na afgraving onvoldoende stabiel zal zijn, hetgeen onder meer zou kunnen leiden tot het ontstaan van een doorbraak naar het Jekerdal, waardoor een aantal elementen aan de westrand zou kunnen worden bedreigd. SES bepleit een meer trapsgewijze afgraving. SES betoogt in dit verband in reactie op het deskundigenbericht van de StAB dat de door de StAB onderschreven rapporten geen uitsluitsel kunnen geven over de stabiliteit van de westrand. Ten aanzien van de notitie van Victor Coenen van 4 november 2009 betoogt SES dat de daarin mogelijk geachte afkalving van 10 meter in 100 jaar niet gering te achten is. Ten aanzien van het Advies van Jan Maertens, Uitbreiding Kalksteengroeve 't Rooth, van 22 augustus 2007, betoogt zij dat diens bevindingen zijn gebaseerd op de kalksteengroeve 't Rooth, die niet zonder meer met de groeve in de Sint Pietersberg kan worden vergeleken. In groeve 't Rooth wordt niet onder het grondwaterpeil gewonnen en de groeve is maximaal 30 meter diep. De ENCI-groeve is tot 80 meter diep, aldus SES. Uit een ter zitting door hen overgelegde e-mail blijkt volgens SES dat dit standpunt ook door Maertens zelf wordt ingenomen. Voorts betoogt SES dat het door de StAB genoemde rapport van de Rijksgeologische Dienst (RGD), van 27 november 1990, getiteld Inventariserend hydrogeologisch onderzoek naar de gevolgen van een verdere verlaging van de grondwaterstand in de Groeve St. Pietersberg niet veel zegt over de stabiliteit van de steile wanden.

2.13.1. De Afdeling overweegt dat naar aanleiding van de zorgen die door partijen zijn geuit over de stabiliteit van de westwand aanvullend onderzoek is verricht door Van Rooijen adviezen B.V., waarvan verslag is gedaan in het rapport "De duurzaamheid van de ENCI-westwand" van 22 oktober 2009. Volgens dit rapport kan een bezorgdheid voor de stabiliteit van de geplande gesteenterug op hydrogeologische gronden niet worden onderbouwd.

De Afdeling overweegt voorts dat de conclusie van het deskundigenbericht van de StAB dat nagenoeg uitgesloten is dat ernstige erosie van de westwand zal optreden gebaseerd is op de door SES genoemde rapporten en het rapport van Van Rooijen tezamen, alsmede op de waarneming van de StAB dat ook de constructie van de westwand, waar de geologische lagen van kalksteen hellend in de wand steken, maakt dat niet snel brokken uit de wand zullen kunnen glijden. De Afdeling acht de conclusies van Van Rooijen en de StAB niet weerlegd door hetgeen SES naar voren heeft gebracht. De beroepsgrond faalt.

- Overige gronden

2.14. SES betoogt dat voorschrift 1.1.a had moeten worden aangevuld met de bepaling dat de winning onderworpen is aan de voorwaarden die het Plan van Transformatie of het eindplan daaraan zullen stellen.

2.14.1. In voorschrift 1.2, voor zover hier van belang, is bepaald dat bij de commerciële winning in gebieden als bedoeld onder voorschrift 1.1.a het Plan van Transformatie leidend is voor de winningsactiviteiten in de resterende periode, zowel vóór als na 2015. Indien geen Plan van Transformatie wordt ingediend dient de commerciële winning in 2015 te worden beëindigd, en moet de groeve overeenkomstig het in te dienen eindplan te worden afgewerkt. Gelet daarop is een toevoeging als door SES gewenst niet nodig.

2.15. SES betoogt dat in de laatste alinea van voorschrift 1.1. wordt gerefereerd aan het Plan van Transformatie, terwijl onderdeel 1.1.b refereert aan het plan voor de eindtoestand, hetgeen onduidelijk is. Bovendien is volgens SES in de opsomming de Observant vergeten.

2.15.1. In voorschrift 1.1.a is, kort gezegd, onder meer bepaald dat in gearceerde gebieden geen commerciële winning mag plaatsvinden. In voorschrift 1.1.b is, kort gezegd, bepaald dat in bepaalde gearceerde gebieden wel vergravingen mogen plaatsvinden ten behoeve van herinrichtingswerkzaamheden. In de laatste alinea is, kort gezegd, bepaald dat in een aantal met name genoemde (gearceerde) gebieden geen vergraving mag plaatsvinden, ook niet ten behoeve van herinrichting, indien geen Plan van Transformatie wordt opgesteld. Deze laatste beperking geldt niet voor de Observant, zoals het college toelicht omdat deze dekgrondheuvel in het kader van een plan voor de eindtoestand eventueel gemodelleerd mag worden, ook indien geen Plan van Transformatie wordt opgesteld.

Naar het oordeel van de Afdeling is dit voorschrift voldoende duidelijk. De beroepsgrond faalt.

2.16. Ingevolge vergunningvoorschrift 4.4, derde alinea, voor zover hier van belang, mogen indien geen Plan van Transformatie wordt opgesteld ter plaatse van deelgebied 4, het ENCI-bos, alsmede de aangrenzende oostelijk gelegen nog niet vergraven strook op maaiveld geen ontgrondingen worden verricht. SES betoogt dat dit voorschrift ook zou moeten gelden indien wel een Plan van Transformatie wordt opgesteld.

2.16.1. Het college betoogt dat bij het opstellen van een Plan van Transformatie bij de werkgroepen die dit plan voorbereiden voldoende kennis aanwezig is om het belang van natuur en ecologie optimaal te beschermen, en dat het gelet daarop niet wenselijk is de door SES gewenste beperking op te leggen.

2.16.2. De Afdeling overweegt dat het college zich in redelijkheid op het hiervoor weergegeven standpunt kon stellen. Zoals eerder werd overwogen dient het Plan van Transformatie bovendien te worden goedgekeurd bij een besluit waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Bezwaren tegen eventuele ontgrondingen ter uitvoering van het Plan van Transformatie kunnen in dat kader naar voren worden gebracht. De beroepsgrond faalt.

2.17. SES betoogt dat onvoldoende duidelijk is dat de Nota van Zienswijzen behoort tot het besluit tot vergunningverlening. Volgens hen is deze nota een wezenlijk onderdeel van de motivering van het besluit. Ten onrechte is de nota volgens hen niet te raadplegen via de daartoe aangewezen milieukaart op de website van de provincie Limburg.

2.17.1. Het college betoogt dat in het besluit tot vergunningverlening wordt verwezen naar de Nota van Zienswijzen, waarmee voldoende duidelijk is dat deze nota en het besluit als één geheel worden beschouwd. Volgens het college is de Nota van Zienswijzen wel vermeld op de milieukaart.

2.17.2. Naar het oordeel van de Afdeling is voldoende duidelijk dat de Nota van Zienswijzen, die geraadpleegd kan worden op de website van de provincie Limburg, deel uitmaakt van de motivering van het besluit. De beroepsgrond faalt.

2.18. SES betoogt dat de reactie van het college in de Nota van Zienswijzen enkele onjuistheden bevat.

2.18.1. De reactie van het college op de zienswijzen dient ter motivering van het besluit, maar brengt op zichzelf geen rechtsgevolgen tot stand. Gelet daarop kan hetgeen SES tegen deze reactie aanvoert niet leiden tot vernietiging van het besluit. De beroepsgrond faalt.

2.19. SES betoogt dat het in de POL-aanvulling opgenomen uitgangspunt dat het landschapsbeeld vanuit het Jekerdal ongewijzigd moet blijven in een vergunningvoorschrift had moeten opgenomen.

2.19.1. Het college stelt dat met voorschrift 4.6, waarin de maximale steilte van de taluds is bepaald, verzekerd is dat geen doorbraak naar het Jekerdal kan plaatsvinden, en dat aldus gewaarborgd is dat aan genoemd uitgangspunt kan worden voldaan.

De Afdeling acht dit standpunt, ook gelet op hetgeen werd overwogen in 2.13.1, voldoende aannemelijk. De beroepsgrond faalt.

2.20. SES betoogt dat ENCI, volgens het principe dat de vervuiler betaalt, de kosten voor het deels droog houden van de groeve ten behoeve van de afwerking en het behoud van de inrichting volgens de (half)droge variant van "Verborgen valleien" moet dragen. Een nazorgtermijn van 1 jaar is volgens SES onvoldoende. Het college heeft voorts volgens SES niet gemotiveerd waarom een zekerheidstelling van € 50.000 daarvoor voldoende is.

2.20.1. Het college betoogt dat in de vergunning de wijze van ontgronden, afwerken en inrichting van de groeve is geregeld. De toekomstige eigenaar van de gronden ná ontgronding en herinrichting, de Vereniging Natuurmonumenten, is verantwoordelijk voor de instandhouding van de eindinrichting en ontvangt daarvoor een bijdrage van de provincie. Gelet op deze systematiek acht het college een nazorgtermijn van een jaar voldoende.

2.20.2. Naar het oordeel van de Afdeling kon het college het hiervoor weergegeven standpunt in redelijkheid innemen, gelet op de functie van de groeve na de afwerking. De Afdeling ziet voorts geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat een zekerheidstelling van € 50.000 voldoende is. De beroepsgrond faalt.

Grondwaterwetvergunning

- Wettelijk kader

2.21. Op 22 december 2009 is de Grondwaterwet door de inwerkingtreding van de Invoeringswet Waterwet vervallen. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de Grondwaterwet van toepassing blijft op het huidige geding.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet, zoals dit artikel luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, is het verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend.

Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.

- Vervallen voorgaande vergunning

2.22. SES betoogt dat de bepaling in het dictum van het bestreden besluit dat de bij besluit van 11 januari 2005 verleende vergunning voor grondwateronttrekking wordt ingetrokken op de dag dat het bestreden besluit onherroepelijk wordt onjuist is, omdat de op 11 januari 2005 verleende vergunning vervalt op 31 december 2009, dus als het bestreden besluit eerst na die datum onherroepelijk wordt kan die vergunning niet meer worden ingetrokken.

2.23. De Afdeling overweegt dat het gezien het tijdstip waarop het besluit is genomen mogelijk was dat het bestreden besluit in rechte onaantastbaar zou zijn voordat de op 11 januari 2005 verleende vergunning zou vervallen. Gelet daarop kon het college het opnemen van de bestreden bepaling nodig achten. De Afdeling ziet gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze bepaling niet aan het bestreden besluit had mogen verbinden. De beroepsgrond faalt.

Ontgrondingsvergunning en grondwaterwetvergunning tezamen

- De 70 meterstrook

2.24. SES betoogt dat ENCI in strijd met het werkplan krachtens de ontgrondingsvergunning die gold tot en met 31 december 2009 de afgraafrichting heeft veranderd van oost-west in zuid-noord, en in verband daarmee binnen een strook van 70 meter breed en 1000 meter lang (hierna: de 70 meterstrook) langs de westrand is gaan graven, terwijl afgraving van die strook volgens de ontgrondingsvergunning zo lang mogelijk had moeten worden uitgesteld. Dit is volgens SES voor de modellering van het grondwatereffect niet meegenomen. Het belang daarvan blijkt volgens SES uit de daling van de grondwaterstand bij de meetpunten G, H, I en J., die groter is dan de modelberekeningen voorspellen. Uit het onderzoeksrapport "Hydrologische onderbouwing MER kalkzandsteenwinning ENCI tot 2020", 22 juli 2008, van Royal Haskoning (hierna: het hydrologisch rapport) blijkt volgens SES dat de nadelige gevolgen van de afwijking van het werkplan niet zijn onderzocht. Volgens SES zijn de bestreden besluiten in zoverre onzorgvuldig voorbereid.

SES betoogt voorts dat de 70 meterstrook gespaard dient te worden omdat deze strook van belang is voor zowel een goede ecologische inrichting van de groeve als voor de (grond)waterhuishouding van zowel het Jekerdal als de groeve. Het belang van de functie blijkt volgens hen uit de omslag van de Jeker binnen tien jaar tijd van een drainerende in een infiltrerende beek. Volgens hen heeft Royal Haskoning in een onderzoek in 2004 nog geconstateerd dat de Jeker ter hoogte van de ENCI-groeve drainerend werkt. Thans constateert Royal Haskoning in het hydrologisch rapport dat de Jeker infiltrerend is. Volgens SES blijkt daaruit dat de omslag na 2004 heeft plaatsgevonden, en dus niet kan zijn veroorzaakt door het graven van het Albertkanaal of het beëindigen van de stuwing bij de molens, maar moet worden toegeschreven aan het afgraven van de 70 meterstrook boven meetpunt J. SES stelt dat als gevolg van infiltratie door de Jeker vervuiling van het grondwater met onder meer bestrijdingsmiddelen zal kunnen plaatsvinden. Voorts betoogt SES dat het college er ten onrechte van uitgaat dat de westelijke ontgraving boven de grondwaterspiegel geen effect van betekenis op de grondwatersituatie in het Jekerdal zal hebben. Volgens SES wordt de mogelijkheid teniet gedaan dat herstel van kwel in het Jekerdal zal optreden.

SES vreest voorts een herhaling van de daling van het grondwater nabij De Schark als de afgraving van de 70 meterstrook verder noordwaarts opschuift. SES betoogt dat afgraving van de 70 meterstrook grote gevolgen zal hebben voor de vochthuishouding in het middendeel van het dal, en de stabiliteit van het gangenstelsel van het Natura 2000 gebied De Schark, habitat van verscheidene vleermuissoorten, kan aantasten. Omdat de daling van de grondwaterstand in het zuiden van het dal - het voormalig droogdal Maarendal - nog steeds gaande is dient volgens SES met de afgraving van het restant van de 70 meterstrook in het midden van het dal, het voormalig droogdal Achter de Schark, tenminste gewacht te worden tot de eindsituatie bij Maarendal duidelijk is en daarna pas een afweging te worden gemaakt of na afgraving in het vergelijkbare droogdal Achter de Schark de toekomst van het Jekerdal acceptabel is. SES verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het rapport "Nota omtrent de inhoud van twee besluiten van Gedeputeerde Staten van Limburg, 2009/05/ACC/019" van C. Cammaer, gedateerd juni 2009 (hierna: rapport Cammaer).

2.24.1. Volgens het college heeft de ontgraving in de ENCI-groeve in de 70 meterstrook geen effect op de (grond)waterhuishouding in het Jekerdal, noch op het droogdal achter de Schark. Volgens het college gaat het rapport Cammaer uit van onjuiste uitgangspunten ten aanzien van de afstroming van regenwater en grondwater van de westrand naar het Jekerdal. Omdat de waterscheiding ten westen van de vergunningsgrens ligt, zouden van het afgraven van de westrand, in het bijzonder de 70 meterstrook, geen effecten op de instroming van grondwater in het Jekerdal te verwachten zijn. Wel heeft de afgraving invloed op de grondwaterstand omdat de nog aanwezige weerstand verminderd wordt, waardoor het grondwaterpeil daalt, maar daardoor worden volgens het college geen grondwatergerelateerde belangen geschaad, omdat de grondwaterdaling op landbouw en gebouwen weinig invloed zal hebben, en er voor de weinige grondwaterafhankelijke elementen in het Jekerdal, de kasteelvijver bij Chateau Neercanne en een greppel nabij hoeve Nekum, mitigerende maatregelen mogelijk zijn. Daarbij speelt een rol dat het grondwater door diverse oorzaken, waaronder de reeds uitgevoerde ontgrondingen, al aanzienlijk is gedaald.

2.24.2. Gelet op de stukken, waaronder het MER en het deskundigenbericht, is in het onderzoek naar de effecten van de ontgronding uitgegaan van afgraving van de 70 meterstrook. De effecten op de grondwaterstand in het Jekerdal en de daaraan gerelateerde belangen zijn derhalve betrokken in de onderzoeken, en konden in het besluit tot verlening van de vergunningen worden gewogen. De Afdeling overweegt in dit verband dat de afwijking van de berekening in de daling van de grondwaterstand in de raai G, H, I, J te verklaren is uit de effecten van natte en droge jaren, hetgeen volgens het deskundigenbericht een aannemelijke verklaring is. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek dat aan het besluit ten grondslag ligt niet voldoende is.

Het deskundigenbericht onderschrijft de opvatting van het college dat de waterscheiding ten westen van de vergunninggrens ligt, zodat van de afgraving geen effecten op de instroming van grondwater naar het Jekerdal te verwachten zijn. Volgens het deskundigenbericht is ongeacht of deze strook wel of niet wordt afgegraven geen herstel van kwel in het Jekerdal te verwachten. De Afdeling ziet in hetgeen SES naar voren heeft gebracht geen aanleiding om het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten. Gelet daarop is er geen aanleiding voor het oordeel dat het college de mogelijkheid van herstel van kwel in het Jekerdal bij de weging van belangen had moeten betrekken.

Het deskundigenbericht bevestigt dat de vleermuizen in de groeve De Schark vochtige kalksteen nodig hebben. Volgens het deskundigenbericht ontstaat de vochtigheid van de kalksteen in het gangenstelsel van groeve De Schark door het verticaal doorsijpelen van water via de grond boven de gangen totdat dit water uiteindelijk in het grondwater terecht komt. Het gangenstelsel bevindt zich ver boven de grondwaterspiegel, zodat de stand van het grondwater geen invloed heeft op de vochtigheid in dit stelsel. Er is geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten. Gelet daarop acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het college rekening had moeten houden met veranderingen in de vochtigheidsgraad van het gangenstelsel van groeve De Schark als gevolg van de ontgronding.

De Afdeling overweegt voorts dat het, gelet op de stukken, voldoende aannemelijk is dat ook een maximale daling van het grondwater weinig effect op landbouw en gebouwen zal hebben en dat aan de vergunningen voorschriften zijn verbonden om te verzekeren dat maatregelen worden getroffen teneinde de grondwaterafhankelijke natuurwaarden die nog in het Jekerdal aanwezig zijn te behouden.

De Afdeling overweegt voorts dat aan de vergunningen de voorschriften H3.c tot en met H3.e zijn verbonden, waardoor ENCI verplicht is grondwatermonsters te nemen en te analyseren teneinde vast te stellen of het grondwater verontreinigd wordt als gevolg van infiltratie door de Jeker, en dat indien dat het geval is de winning in den droge en de grondwateronttrekking kunnen worden stopgezet op grond van voorschrift H5. De Afdeling acht het voldoende aannemelijk, ook gelet op het deskundigenbericht, dat met dit voorschrift een eventuele toename van verontreiniging kan worden vastgesteld en beëindigd.

Gelet op al het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de effecten van afgraving van de 70-meterzone in de onderzoeken zijn betrokken en dat het college deze effecten in redelijkheid aanvaardbaar kon vinden. De beroepsgrond faalt.

- Randmeren

2.25. Aan beide vergunningen is een voorschrift H1.b verbonden, waarin kort gezegd is bepaald dat ontgronding in den droge respectievelijk bemaling ten behoeve van de ontgronding in den droge alleen is toegestaan indien een door de aanvrager in te dienen detailmodellering van de randmeren en een uitvoeringsplan door het college is goedgekeurd.

2.26. SES betoogt dat de vergunning alleen verleend had mogen worden onder de voorwaarde dat aangetoond is dat de aanleg van randmeren effectief is om de grondwaterdaling ten gevolge van de ontgrondingen na 2009 te bestrijden, en onder de voorwaarde dat de randmeren ook daadwerkelijk worden aangelegd. Zij wijst er op dat de commissie MER in haar advies van 25 november 2008 aangeeft dat een besluit over wel of geen randmeer pas kan worden genomen als deze maatregel in de praktijk is getest, en dat een praktijktest niet is voorgeschreven. SES betoogt in dit verband dat had moeten worden voorgeschreven dat de ontgronding wordt stopgezet als de randmeren niet effectief blijken te zijn.

2.26.1. Het college betoogt dat het algemene werkingsprincipe van randmeren niet ter discussie staat, maar wel de vraag of, hoe en waar dit principe in de ENCI-groeve kan worden gerealiseerd. Overigens heeft volgens het college het implementeren van een dergelijk plan wel consequenties voor de grondwaterstand in het Jekerdal, maar niet voor de grondwatergerelateerde belangen aldaar, omdat ook indien de daling maximaal zou zijn, dat wil zeggen bij een maximale ontgravingstoestand in 2020, met bemaling maar zonder implementatie van randmeren, geen belangen worden geschaad, mits op twee plaatsen in het Jekerdal mitigatie blijft plaatsvinden.

2.26.2. Naar het oordeel van de Afdeling is voldoende aannemelijk dat voorschrift H1.b waarborgt dat voldoende informatie inzake de effectiviteit en uitvoering van een eventueel aan te leggen randmeer ontstaat, welke informatie kan worden betrokken bij de besluiten over het Plan van Transformatie en het plan voor de eindtoestand. De Afdeling constateert voorts dat de effecten van de ontgronding op de grondwaterstand en de daaraan gerelateerde belangen met en zonder randmeren zijn onderzocht en gewogen. In hetgeen SES aanvoert ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de effecten niet in redelijkheid aanvaardbaar kon achten. De Afdeling overweegt voorts dat met de besluiten over het Plan van Transformatie en het plan voor de eindtoestand zal worden beslist over de aanleg van randmeren, tegen welke besluiten, zoals eerder werd overwogen, rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De beroepsgrond faalt.

2.27. SES betoogt in reactie op het deskundigenbericht dat de in het Plan van Transformatie gekozen eindafwerking, zonder randmeren en met een niet trapsgewijze afwerking over de hele lengte van de 70 meterstrook, maar een verticale afwerking waarbij een steile wand ontstaat, niet is onderzocht door Royal Haskoning. Ook is in het deskundigenbericht van de StAB volgens hen geen rekening met deze afwerkingsvariant gehouden.

2.27.1. Zoals hiervoor werd overwogen is in de onderzoeken rekening gehouden met afgraving van de 70-meterstrook. Voorts zijn de hydrologische effecten van een afwerking met en zonder randmeren onderzocht. Ook in zoverre is er geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek aan het besluit ten grondslag ligt. De beroepsgrond faalt.

2.28. SES betoogt dat in een voorschrift had moeten worden vastgelegd dat belanghebbende tegen een goedkeuringsbesluit inzake de werking en modellering van randmeren bezwaar en beroep kunnen instellen, en dat de openbare voorbereidingsprocedure gevolgd moet worden.

2.28.1. Besluiten als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht zijn van rechtswege vatbaar voor bezwaar en beroep. De goedkeuring als bedoeld in het aan de vergunningen verbonden voorschrift H1.b is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve is een voorschrift van die strekking niet nodig. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat een openbare voorbereidingsprocedure had moeten worden voorgeschreven.

- Modellering

2.29. SES betoogt dat zij geen vertrouwen heeft in het stationair model en derhalve ook niet in het niet-stationair model van grondwatermodellering. Zij acht daarom het aan beide vergunningen verbonden voorschrift H1.c zinloos. In dit voorschrift is bepaald dat het ontgronden in den droge en de bemaling ten behoeve van de ontgronding in den droge vanaf 31 december 2009 slechts mag plaatsvinden nadat de niet-stationaire grondwatermodellering door de aanvrager, met name op de punten kalibratie en validatie, in voldoende mate is verbeterd.

SES stelt in reactie op het deskundigenbericht dat de verklaring van afwijkingen van de modelberekening door grondwaterdalingen en -stijgingen als gevolg van het effect van droge en natte jaren, die in het deskundigenbericht niet onredelijk wordt geacht, haar niet overtuigt. Deze verklaring wordt onder meer gegeven in het inmiddels door Royal Haskoning aangeleverde Aanvullend hydrologisch onderzoek, en is onder meer gebaseerd op een vergelijking met de trend op het plateau van Riemst, dat buiten de invloedsfeer van de ontgronding en bemaling in de groeve ligt. Voor de onderbouwing van haar opvatting verwijst SES naar een notitie van C. Cammaer. In de notitie van Cammaer wordt gesteld dat de raaiputten een normaal patroon per seizoen tonen, maar dat de grondwaterpeilen aldaar beduidend dalen in periodes dat elders het grondwaterpeil herstelt.

2.29.1. Het college wijst op een uitspraak van de Afdeling inzake de verlening van de grondwaterwetvergunning in 2005, waarbij het ook thans gebruikte grondwatermodel als voldoende werd beoordeeld (uitspraak van 23 november 2005, in zaak nummer 200501373/1).

2.29.2. Volgens het deskundigenbericht is het stationaire model uitgebreid gekalibreerd en gevalideerd aan de hand van representatieve meetreeksen. Het aan beide vergunningen verbonden voorschrift H1.c dient ervoor om meer inzicht te krijgen of een dalende trend in de meetraai G, H, I en J te verklaren valt met het niet-stationaire model. Aanvullend daarop is voorschrift H2.a aan de vergunningen verbonden, dat bepaalt dat het meetnet moet worden uitgebreid. De Afdeling ziet in hetgeen SES aanvoert geen aanleiding om het stationaire model en het meetnet ondeugdelijk te achten, mede gelet op het deskundigenbericht en de door het college genoemde uitspraak van de Afdeling van 23 november 2005. Voor het oordeel dat voorschrift H1.c, zoals SES stelt, zinloos is, ziet de Afdeling gelet daarop geen grond.

De Afdeling overweegt ten aanzien van de reactie van SES op het deskundigenbericht als volgt. De trend in de grondwaterstijging en -daling op het plateau van Riemst, die is weergegeven in de reactie van C. Cammaer, geeft geen wezenlijk ander beeld dan de trend in meetraai G, H, I en J. Naar het oordeel van de Afdeling wordt de verklaring door Royal Haskoning en de beoordeling daarvan door de StAB niet weerlegd door de notitie van C. Cammaer. De beroepsgrond faalt.

- Meetvoorschriften

2.30. SES betoogt dat de in voorschrift H2.a voorgeschreven toevoeging van een raai van twee peilputten in de gearceerde zone zoals aangegeven in de figuur in bijlage H1 tussen de westrand van de groeve en de Jeker onvoldoende is. Volgens haar had een veel uitgebreider meetnet moeten worden voorgeschreven.

2.30.1. Volgens het deskundigenbericht vormt het aantal peilputten in samenhang een voldoende groot netwerk, omdat er twee raaien worden gevormd die gezien de oriëntatie in relatie met de geometrie van het landschap en grondwaterstromingen representatief zijn voor het meten van de veranderingen in de grondwaterstand. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten. Het college kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat met de voorgeschreven uitbreiding een voldoende uitgebreid meetnet wordt gerealiseerd. De beroepsgrond faalt.

2.31. SES betoogt dat zij zich aansluit bij de conclusie in het rapport Cammaer, die, kort gezegd, inhoudt dat aan het aan de vergunningen verbonden voorschrift H2.g instructies hadden moeten worden verbonden. Volgens dit voorschrift dient de houder van de vergunning in elke pompvijver waaruit grondwater wordt onttrokken een peilschaal in te richten ter controle van de stand van het waterpeil in de pompvijver. Volgens haar zijn hoogfrequente metingen, minimaal dagelijks, nodig, samen met een goede dimensionering van de inhoud van de vijver, zodat de peilen vertaald kunnen worden naar volumes opgepompt water (het bemalingsdebiet).

2.31.1. Zoals blijkt uit het voorschrift is de peilschaal voorgeschreven teneinde de stand van het grondwater te controleren. Volgens het college en het deskundigenbericht kan op deze wijze eenvoudig worden gecontroleerd of de grondwaterstand niet verder verlaagd wordt dan vijf meter boven NAP. Het debiet wordt volgens het deskundigenbericht gemeten voordat het opgepompte water wordt geloosd, waarmee een goed beeld wordt verkregen van de hoeveelheid onttrokken grondwater. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten. Gelet daarop is er geen grond voor de opvatting dat het college instructies aan het voorschrift had moeten verbinden met het doel een vertaling naar het bemalingsdebiet te maken. De beroepsgrond faalt.

- Verontreiniging

2.32. SES betoogt dat uit een rapport van het Waterschap Roer en Overmaas uit 2002 is gebleken dat de Jeker sterk vervuild is met onkruidbestrijdingsmiddelen zoals simazine en biadenzine. Bij het bemonsteren en analyseren van het grondwater zouden volgens SES ook deze bestrijdingsmiddelen moeten worden meegenomen, nu als gevolg van de grondwateronttrekking de infiltratie uit de Jeker kan toenemen.

2.32.1. In de aan de vergunningen verbonden voorschriften H3.c en H3.e, voor zover hier van belang, dienen binnen 1 maand na het van kracht worden van de vergunning en vervolgens ieder half jaar grondwatermonsters te worden genomen uit de onder voorschrift H2.a genoemde 5 bestaande peilputten. In voorschrift H3.e is bepaald dat de monsters geanalyseerd dienen te worden op minimaal de parameters Arseen, Barium, Cadmium, Chroom, Koper, Kwik, Nikkel, Lood en Zink. In voorschrift H5 is bepaald dat het college de ontgronding in den droge en de bemaling kan stopzetten als de grondwaterkwaliteit ten oosten van de Jeker als gevolg van infiltratie van Jekerwater daartoe aanleiding geeft. Volgens het deskundigenbericht kan met het bepalen van metalen in het grondwater nabij de Jeker bepaald worden of de infiltratie vanuit de Jeker toeneemt en er verontreinigingen in het grondwater terecht komen. Deze metalen werken als tracer voor meerdere stoffen en het is daarom niet nodig om ook nog op bestrijdingsmiddelen te analyseren, aldus het deskundigenbericht. Er is geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten. Gelet daarop kon naar het oordeel van de Afdeling het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat voldoende voorschriften zijn gesteld om zeker te stellen dat verontreiniging van het grondwater door infiltratie vanuit de Jeker wordt gemeten en zo nodig beëindigd. De beroepsgrond faalt.

- Varianten eindtoestand

2.33. SES betoogt dat de keuze voor de droge variant van Verborgen Valleien andere gevolgen voor de waterhuishouding van de groeve en het Jekerdal heeft dan de keuze voor de halfdroge variant, en dat deze gevolgen noch zijn onderzocht, noch in de afweging van de belangen zijn betrokken.

2.33.1. De keuze voor de droge dan wel de halfdroge variant van Verborgen Valleien wordt niet in de bestreden besluiten gemaakt maar in het Plan van Transformatie en het daarop gebaseerde plan voor de eindtoestand. De gevolgen voor de waterhuishouding dienen in het kader van de goedkeuring van die plannen te worden gewogen. Gelet daarop kan het betoog van SES in de onderhavige procedure niet slagen.

Slotoverwegingen

2.34. De beroepen zijn ongegrond.

2.35. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond;

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010

539