Uitspraak 200508373/1


Volledige tekst

200508373/1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) het wijzigingsplan "1e wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Agrarische Enclave" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 juli 2005, nr. RE2005.30761, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 22 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift uitgebracht.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 12 april 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Voor afloop van het onderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten en het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. L. Polinder, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Apeldoorn, vertegenwoordigd door G.C. van Altena, ambtenaar van de gemeente alsmede [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigden]. Verweerder is niet verschenen.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming van het perceel direct ten zuiden van [locatie] van "Agrarisch gebied" in "Bedrijven (Ba)" met de nadere aanduiding "Vervaardiging van metalen hekwerken (gesloten gebouw) (Ba 23)", om verplaatsing van het [bedrijf] naar de [locatie] te [plaats] mogelijk te maken.

Het standpunt van appellanten

2.4. Appellanten stellen in beroep dat verweerder het wijzigingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. Daartoe voeren zij aan dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied Agrarische Enclave"(hierna: het bestemmingsplan). Appellanten voeren in dat kader aan dat geen sprake is van een te verplaatsen bedrijf afkomstig uit de Agrarische Enclave, aangezien het bedrijf niet legaal gevestigd is geweest in de Agrarische Enclave en het bedrijf inmiddels is gevestigd op een industrieterrein in Barneveld. Bovendien is niet aan de voorwaarden voldaan dat het bedrijf een sterke binding heeft met de Agrarische Enclave en dat de vestiging elders onmogelijk is. Appellanten stellen zich daarbij, onder verwijzing naar hoofdstuk 5.1.2 van de toelichting op het bestemmingsplan op het standpunt dat de desbetreffende voorwaarden niet alleen gelden bij de vestiging van nieuwe bedrijven, maar ook ingeval van bedrijfsverplaatsing.

Voorts is niet gebleken dat sprake is van milieuwinst op de te verlaten locatie, aangezien niet duidelijk is wat er gebeurt op de te verlaten locatie. Daarnaast voeren appellanten aan dat geen sprake is van een bedrijf dat naar aard en invloed vergelijkbaar is met een bedrijf genoemd in de bijlagen 2 en 3 "Lijst van toegelaten bedrijfstypen A en B" en dat de minicamping van [twee van de appellanten] ten onrechte niet als geluidgevoelig object is aangemerkt. Verder leidt vestiging van het bedrijf binnen de Agrarische Enclave tot een aantasting van de Agrarische Enclave, welke temidden van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden is gelegen. Bovendien stellen appellanten dat niet voldaan wordt aan het Besluit luchtkwaliteit en stellen zij dat ten onrechte geen geuronderzoek heeft plaatsgevonden.

Het standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft het wijzigingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het wijzigingsplan goedgekeurd. Hij heeft overwogen dat het plan, onder de voorwaarden die het college heeft gesteld aan de vestiging van het bedrijf, voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden.

Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders

2.6. Het college stelt zich op het standpunt dat het bedrijf weliswaar een categorie 3 bedrijf in de zin van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering"(hierna: de VNG-brochure) is, maar naar aard en invloed vergelijkbaar is met een categorie 2 bedrijf. Daartoe heeft het college overwogen dat voor het bedrijf volgens de VNG-brochure voor de aspecten geur, stof en veiligheid een minimale afstand geldt van 30 meter. Dit komt overeen met de vereisten voor een categorie 2 bedrijf. Voor het aspect geluid geldt een afstand van 100 meter maar, gelet op het omgevingstype "gemengd gebied", mag die afstand volgens het college worden gecorrigeerd tot 50 meter. Omdat de afstand tot de woonhuizen minder dan 50 meter bedraagt, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt voldaan. Daarmee is volgens het college een afwijking van de minimale afstand van 50 meter in dit geval aanvaardbaar. Het college heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de minicamping op het perceel van [twee van de appellanten] geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder is.

Vaststelling van de feiten

2.7. Ingevolge artikel 5, veertiende lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 (Beschrijving in hoofdlijnen) bevoegd, binnen het op de ontwikkelingskaart aangegeven gebied met de aanduiding "vestigingsgebied niet-agarische bedrijven", de bestemming "Agrarisch gebied" te wijzigen in de bestemming "Bedrijven" met dien verstande dat het bedrijven betreft die genoemd zijn in de bijlage 2 en 3 "Lijst van toegelaten bedrijfstypen A en B", dan wel bedrijven die daarmee naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn en indien het een van elders te verplaatsen bedrijf is, dit bedrijf afkomstig is uit de Agrarische Enclave.

2.8. De in de bijlage 2 en 3 van het bestemmingsplan opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen A en B" is afgeleid van de VNG-brochure en bevat uitsluitend bedrijfstypen die behoren tot milieucategorie 1 en 2. Ingevolge de VNG-brochure gelden voor deze categorieën minimaal aan te houden afstanden tussen bedrijfspercelen en woningen van respectievelijk 10 en 30 meter.

2.9. Het bedrijf vervaardigt metalen hekwerken. In de toelichting bij het wijzigingsplan is vermeld dat het bedrijf volgens de VNG-brochure behoort tot het bedrijfstype "Vervaardiging van producten van metaal, constructiewerkplaatsen (gesloten gebouw)", categorie 3. Ingevolge de brochure geldt voor dergelijke bedrijven ten aanzien van de aspecten geur, stof en veiligheid een minimale afstand van 30 meter en voor het aspect geluid een minimale afstand van 100 meter.

2.10. In het deskundigenbericht is vermeld dat gezien de aard van de werkzaamheden en de activiteiten, het bedrijf kan worden aangemerkt als een bedrijf dat behoort tot het bedrijfstype "Vervaardiging van producten van metaal, constructiewerkplaatsen (gesloten gebouw)," categorie 3.

2.11. [twee van de appellanten] exploiteren een minicamping op hun perceel. Deze minicamping grenst direct aan het plangebied en daarmee aan het perceel waarop het bedrijf volgens het plan mag worden gevestigd.

Het oordeel van de Afdeling

2.12. Vaststaat dat het bedrijf niet op de in bijlage 2 en 3 van het bestemmingsplan opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen A en B" als bedoeld in de wijzigingsvoorwaarden van artikel 5, veertiende lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan voorkomt. De in de bijlagen 2 en 3 van het bestemmingsplan opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" is afgeleid van de VNG-brochure en bevat uitsluitend bedrijfstypen die behoren tot categorie 1 en 2 als bedoeld in de VNG-brochure. Gelet hierop volgt uit de in artikel 5, veertiende lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden dat in het plangebied uitsluitend bedrijfstypen zijn toegelaten die behoren tot categorie 1 en 2 als bedoeld in de VNG-brochure dan wel bedrijven die naar aard en invloed daarmee vergelijkbaar zijn.

In geschil is derhalve de vraag of het bedrijf naar aard en invloed vergelijkbaar is met een bedrijf genoemd in de in bijlagen 2 en 3 van het bestemmingsplan opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen A en B" als bedoeld in de wijzigingsvoorwaarden.

2.13. De Afdeling overweegt dat, mede gelet op het deskundigenbericht, het bedrijf, gelet op de aard van de bedrijfsactiviteiten, behoort tot het bedrijfstype "Bedrijf voor de vervaardiging van producten van metaal (exclusief machines en transportmiddelen), Constructiewerkplaats (gesloten gebouw)". Gelet hierop dient dit bedrijf te worden aangemerkt als een bedrijf in de zin van categorie 3 als bedoeld in de VNG brochure.

De door verweerder aan het besluit ten grondslag gelegde motivering dat weliswaar sprake is van een categorie 3 bedrijf in de zin van de VNG-brochure, maar dat dit bedrijf naar aard en invloed vergelijkbaar is met een categorie 2 bedrijf in de zin van de VNG-brochure, overtuigt de Afdeling niet.

Daartoe overweegt de Afdeling dat verweerder zich in dit verband op het standpunt heeft gesteld dat de omgeving van het bedrijf kan worden aangemerkt als gemengd gebied, zodat de aan te houden afstand ten opzichte van dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten kan worden verminderd van 100 tot 50 meter. Daarbij is voorts door verweerder overwogen dat de aan te houden afstand kan worden verminderd tot 30 meter, aangezien op die afstand kan worden voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Hetgeen verweerder aldus aan het besluit ten grondslag heeft gelegd heeft evenwel geen betrekking op de vraag of het bedrijf naar aard en invloed vergelijkbaar is met een bedrijf in de zin van categorie 2 van de VNG-brochure, maar heeft betrekking op de specifieke milieuhygiënische kwaliteiten van de omgeving van het bedrijf en de gevoeligheid van die omgeving voor één van de door het bedrijf veroorzaakte hinderaspecten. Daaruit volgt echter niet dat een bedrijf als hier aan de orde naar zijn aard en naar de invloed daarvan op de omgeving vergelijkbaar is met bedrijven opgenomen in categorie 2 van de VNG-brochure.

Voorts heeft verweerder met het college ten onrechte geen betekenis toegekend aan de aanwezigheid van de minicamping op het direct naast het plangebied gelegen perceel. Uit de enkele stelling dat de minicamping geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder is, volgt echter niet dat de belangen van gebruikers en de exploitant van de minicamping geen rol behoren te spelen bij de afweging of dit bedrijf ter plaatse kan worden gevestigd.

Gelet op het vorenstaande kan met de vestiging van het bedrijf niet aan de in artikel 5, veertiende lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden worden voldaan.

2.14. Gezien het vorenstaande is het plan vastgesteld in strijd met artikel 5, veertiende lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren geen bespreking.

Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen beslissing mogelijk is zodat de Afdeling aanleiding ziet om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan.

2.15. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 12 juli 2005, nr. RE2005.30761;

III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "1e wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Agrarische Enclave";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,37 (zegge: achthonderdzevenendertig euro en zevenendertig cent), waarvan een gedeelte groot € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006

325-525.