Uitspraak 200807971/1/R2


Volledige tekst

200807971/1/R2.
Datum uitspraak: 21 april 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij U.A. (hierna: de PO), gevestigd te Kapelle,
appellante,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister),
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2007 heeft de minister de aanvraag van de PO om vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, ten behoeve van het opvissen van kokkels in het Natura 2000-gebied Oosterschelde in de periode van september tot en met november 2007, afgewezen.

Bij besluit van 18 september 2008 heeft de minister het door de PO hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de PO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2008, beroep ingesteld. De PO heeft de gronden van haar beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2008.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De PO en de minister hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2010, waar de PO, vertegenwoordigd door mr. P.W.H.M. Haans, advocaat te Bergen op Zoom, en door [secretaris] van de PO, en de minister, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het gebied Oosterschelde-buitendijks is bij besluit van 23 mei 1990 (kenmerk NMF/N 90-6207), respectievelijk 20 december 1990 (kenmerk NMF/N 90-9086) aangewezen als beschermd natuurmonument respectievelijk staatsnatuurmonument. Tevens is de Oosterschelde bij besluit van 28 november 1989, no. J.897372, aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn (79/409/EEG).

In 1996 is de Oosterschelde overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) aangemeld als speciale beschermingszone. Bij beschikking van 7 december 2004 heeft de Europese Commissie de Oosterschelde geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio.

2.2. De PO stelt dat de minister uitgaat van een te hoge voedselreservering voor de scholeksters, nu niet van de populatie scholeksters gedurende het winterhalfjaar moet worden uitgegaan, maar van de populatie gedurende een jaar. Voorts gaat de minister volgens de PO bij voornoemde reservering ten onrechte uit van de ecologische voedselbehoefte en niet van de fysiologische voedselbehoefte van het aantal aanwezige scholeksters.

2.2.1. De minister heeft zich bij de berekening van de voedselreservering gebaseerd op het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005-2020 en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de tweede fase van de evaluatie van het schelpdiervisserijbeleid in Nederland (EVA II). In dit beleid is, op basis van voornoemde onderzoeken, vermeld dat bij de bepaling van de voedselreservering moet worden uitgegaan van de grootte van de populatie scholeksters in het winterhalfjaar en van de ecologische voedselbehoefte van de scholekster.

Evenals in haar uitspraak van 29 april 2008, nr. 200705781/1 ziet de Afdeling ook thans in hetgeen de PO heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister bedoeld beleid niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen, dan wel dat sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister van dat beleid had moeten afwijken. Daartoe is van belang dat de minister in het besluit tot weigering van de vergunning en het bestreden besluit deugdelijke redenen heeft aangevoerd waarom bij de berekening van de voedselreservering van de populatie scholeksters in het winterhalfjaar en van de ecologische behoefte van de scholekster moet worden uitgegaan, zoals de groeimogelijkheden voor de populatie scholeksters en de omstandigheid dat de scholekster niet in staat is om het verspreid aanwezige kokkelbestand volledig te benutten.

2.3. De Afdeling ziet geen reden aan te nemen dat het bestreden besluit leidt tot zodanig ernstige schade dat de minister het niet op zorgvuldige wijze had kunnen nemen zonder zich vooraf de belangen van de PO op dit punt aan te trekken. Uit de stukken blijkt overigens dat de minister, naar aanleiding van het door de PO in het bezwaarschrift gedane verzoek om schadevergoeding, op 9 juli 2009 daarover een besluit heeft genomen waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen openstaan.

2.4. De conclusie is dat hetgeen de PO heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010

568.