Uitspraak 200605005/2


Volledige tekst

200605005/2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], gevestigd respectievelijk wonend te Someren,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3263 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 22 juni 2006 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Someren.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Someren (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf op het perceel, kadastraal bekend gemeente Someren, sectie […] nummers […], plaatselijk bekend [locatie] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 6 oktober 2005, gewijzigd bij besluit van 23 maart 2006, heeft het college de daartegen door [drie van de verzoekers] gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verkaard en de bezwaren van
[twee van de verzoekers] ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 juni 2006, verzonden op 27 juni 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [drie van de verzoekers] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het beroep van [twee van de verzoekers], voor zover het is gericht tegen het besluit van 6 oktober 2005, niet-ontvankelijk verkaard en dat beroep voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 7 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 juli 2006. Bij afzonderlijke brief van 7 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 augustus 2006, waar verzoekers in persoon en vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door M.J.E. Driessen, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.H.P. Peeters, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur].

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg de tegen het besluit ingestelde beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond heeft bevonden.

2.3. Hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven voor zover die betrekking heeft op de beoordeling van het bouwplan, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

2.4. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarische Doeleinden D". Het bouwplan is met die bestemming niet in strijd. De ingevolge artikel 10, lid A, sub IV van de planvoorschriften verleende vrijstelling heeft alleen betrekking op de overschrijding van de maximum goothoogte met 1,80 meter.

Anders dan verzoekers betogen is er geen grond voor het oordeel dat de verleende vrijstelling zich niet verdraagt met artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, nu de vrijstellingsmogelijkheid in het planvoorschrift objectief is begrensd en de vrijstelling niet tot gevolg heeft dat de bestemming wordt gewijzigd.

Naar voorlopig oordeel heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bij de overschrijding van de goothoogte betrokken belangen van verzoekers niet zodanig zijn dat zij door het bouwplan onevenredig in hun bedrijfsvoering en woongenot worden geschaad. Het feit dat het glastuinbouwbedrijf niet landschappelijk is ingepast is, gezien de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, onvoldoende om daar anders over te oordelen.

Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de belangen van vergunninghoudster bij uitvoering van het bouwplan ziet de Voorzitter geen aanleiding de bouwvergunning te schorsen.

2.5. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2006

429.