Uitspraak 200903384/1/R3


Volledige tekst

200903384/1/R3.
Datum uitspraak: 24 maart 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats]

en

de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2009, no. 08rb000494, heeft de raad van de gemeente Overbetuwe (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Rijksweg Zuid 39, Elst" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2009, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, tezamen met zaak nr. 200902528/1/H1, ter zitting behandeld op 8 januari 2010, waar [appellanten], bijgestaan door L.M.A. Schrieder, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, mr. M. Wasser en T.J.P. Polman, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en R.W. Mooij, wethouder van de gemeente Overbetuwe, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [belanghebbenden].

2. Overwegingen

2.1. [appellanten] exploiteren een melkrundveehouderij op het perceel [locatie] en stellen dat het plan leidt tot een beperking van hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden nu het nabijgelegen perceel Rijksweg Zuid 39 in het plan een woonbestemming heeft gekregen.

2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering nu het bedrijf op grond van het Besluit landbouw milieubeheer de huidige bedrijfsvoering kan voortzetten. Het plan brengt voor het bedrijf, aldus de raad, geen extra milieubelemmeringen met zich.

2.3. Op de gronden aan de Rijksweg Zuid 39 was in het verleden een fruitteeltbedrijf gevestigd met een daarbij behorende bedrijfswoning. De bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse gestaakt. Onder het voorgaande plan was aan de gronden een recreatieve bestemming toegekend.

[belanghebbenden] (hierna in enkelvoud: [belanghebbende]) hebben in 2002 de voormalige bedrijfswoning in gebruik genomen als burgerwoning en hebben het pand zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning verbouwd. Het voorliggende plan voorziet in het als zodanig bestemmen van de verbouwing en het gebruik als burgerwoning van het pand aan de Rijksweg Zuid 39. De afstand van de dichtstbijzijnde veestal van [appellanten] tot de woning aan de Rijksweg Zuid 39 bedraagt volgens de plantoelichting 24,70 meter. Verder is daarin weergegeven dat de kortste afstand van de grens van het agrarische bouwperceel tot aan het bouwvlak voor de woning 21,85 meter bedraagt.

2.4. Op 6 december 2006 is het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit landbouw) in werking getreden.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit landbouw is dit besluit van toepassing op een melkrundveehouderij.

Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit landbouw is het besluit niet van toepassing op een inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden die is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V.

Ingevolge artikel 4, derde lid, van het Besluit landbouw is in afwijking van het tweede lid dit besluit van toepassing op een inrichting die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II, of op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V en die is opgericht voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, indien het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden wordt niet groter is dan het aantal landbouwhuisdieren dat op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer gehouden mocht worden en voor zover de afstand tot het dichtstbijzijnde object categorie I, II, III, IV of V niet is afgenomen.

Ingevolge artikel 1 onder y, van het Besluit landbouw wordt onder een categorie III object verstaan: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.

2.5. De Afdeling stelt vast dat de onderhavige melkveehouderij is opgericht vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van het Besluit landbouw en is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van de woning op het perceel Rijksweg Zuid 39. De afstand van de melkveehouderij tot de woning is niet afgenomen. Niet in geschil is dat het pand aan de Rijksweg Zuid 39 is gecategoriseerd als een categorie III object, als omschreven in artikel 1 onder y, van het Besluit landbouw. De Afdeling ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

Voorts is niet in geschil dat het totale aantal landbouwhuisdieren dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in de inrichting werd gehouden niet is toegenomen ten opzichte van het totale aantal landbouwhuisdieren dat mocht worden gehouden op grond van de vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, welke gold voor de inwerkingtreding van het Besluit landbouw. Nu voorts niet is gebleken dat één van de andere uitzonderingsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van het Besluit landbouw van toepassing is, moet worden geconcludeerd dat het plan niet tot gevolg heeft dat de inrichting niet langer onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw valt.

2.6. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.5 is overwogen heeft de raad zich wat betreft de gevolgen van het plan voor de bestaande bedrijfsvoering terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het plan niet tot gevolg had dat de inrichting niet langer onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw valt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad echter uitsluitend onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan voor de bestaande bedrijfsvoering van de melkveehouderij. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte niet voldoende onderzocht wat de consequenties van het plan zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van [appellanten] . Dit klemt temeer nu [belanghebbende] in 2002 het pand in strijd met de destijds geldende recreatieve bestemming in gebruik heeft genomen als burgerwoning en daartoe zonder over de benodigde vergunningen te beschikken verbouwingen heeft uitgevoerd. [appellanten] hebben zich van meet af aan verzet tegen dit gebruik en de uitgevoerde verbouwingen en hebben daarbij gewezen op de consequenties die dit heeft voor de uitbreidingsmogelijkheden van hun bedrijf.

2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

2.8. De raad dient bij een nieuw te nemen besluit het volgende te betrekken. Op 3 juli 2009 is artikel 4, derde lid, van het Besluit landbouw gewijzigd in die zin dat wil het Besluit landbouw van toepassing zijn per diercategorie het aantal landbouwhuisdieren niet groter mag zijn dan het aantal landbouwhuisdieren van die diercategorie dat op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer of het Besluit landbouw milieubeheer gehouden mocht worden. Hieruit volgt dat, elke toename van het aantal dieren ertoe zal leiden dat het Besluit landbouw niet langer van toepassing is op het bedrijf van [appellanten] en het bedrijf vergunningplichtig wordt op grond van de Wet milieubeheer.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) betrekt het bevoegd gezag bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierverblijven, uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9.

Ingevolge artikel 4 van de Wgv bedraagt de aan te houden afstand ten opzichte van een geurgevoelig object ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Wgv wordt indien de afstand, bedoeld in het eerste of tweede lid, kleiner is dan aangegeven in dat lid, een vergunning, in afwijking van die leden, niet geweigerd indien de afstand tussen de veehouderij en het geurgevoelig object dat binnen de in het eerste of tweede lid bedoelde afstand is gelegen, niet afneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld niet toeneemt.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wgv, bedraagt de afstand van de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object, onverminderd artikel 4, ten minste 25 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De afstand tussen de woning van [belanghebbende] en de dichtstbijzijnde veestal van het bedrijf van [appellanten] bedraagt thans 24,70 meter.

Gezien het vorenstaande is het, indien [appellanten] hun bedrijf wensen uit te breiden, onzeker of een milieuvergunning zal kunnen worden verleend.

2.9. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Overbetuwe van 21 april 2009, kenmerk no. 08rb000494;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Overbetuwe tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 359,85 (driehonderdnegenenvijftig euro en vijfentachtig cent), waarvan € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Overbetuwe aan [apppellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010

425-608.