Uitspraak 200806422/1/R1


Volledige tekst

200806422/1/R1.
Datum uitspraak: 3 maart 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2 A], wonend te [woonplaats], [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C], beiden wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. de vereniging Vereniging tot Behoud van Natuur, Landschap en Dorpsschoon in de Hoeksche Waard, gevestigd te Oud-Beijerland,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2008, kenmerk PZH-2008-549292, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) ingevolge artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Strijen (hierna: de raad) bij besluit van 18 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Polder het Oudeland, 1e herziening".

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2008, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2008, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2008, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2008, en de vereniging Vereniging tot Behoud van Natuur, Landschap en Dorpsschoon in de Hoeksche Waard (hierna: Vereniging Hoekschewaards Landschap) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 13 oktober 2008. De Vereniging Hoekschewaards Landschap heeft haar beroep aangevuld bij brief van 11 oktober 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de stichting Stichting Sport en Recreatie in de Hoeksche Waard (hierna: Stichting Sport en Recreatie) en de vereniging Skelterclub Hoekse Waard (hierna: Skelterclub Hoekse Waard) alsmede Staatsbosbeheer Regio West (hierna: Staatsbosbeheer) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad, [appellant sub 5] en [appellant sub 1] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Het college, [appellant sub 1], [appellanten sub 3], Stichting Sport en Recreatie en Skelterclub Hoekse Waard alsmede Staatsbosbeheer hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2009, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellanten sub 3], beiden in persoon, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. A.R. van Tilborg, werkzaam bij Arag rechtsbijstand, de Vereniging Hoekschewaards Landschap, vertegenwoordigd door J.P. Prince en J.K. Hambeukers-Maljaars, en het college, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers en B. de Bles, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door L. Bos, ambtenaar in dienst van de gemeente, en I. de Feijter en ir. H.G. van der Aa, beiden werkzaam bij stedenbouwkundig adviesbureau RBOI, Stichting Sport en Recreatie en Skelterclub Hoekse Waard, vertegenwoordigd door ir. F.G.F.M. van Kampen, bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, alsmede Staatsbosbeheer, vertegenwoordigd door mr. F.R. van Norren en ir. W.R.J. Neutel.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor een bestaande kartbaan met een oppervlakte van ongeveer 2,1 hectare in het landelijke gebied van Strijen.

Ontvankelijkheid

2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

2.2.1. [appellanten sub 3] wonen op een afstand van ongeveer 2,5 kilometer van het plangebied. Vanuit hun woning hebben zij geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die in het plan is opgenomen, is de genoemde afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. In dat verband overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat [appellanten sub 3] bij windstilte en bij zuidenwind het geluid van de kartbaan kunnen horen, zoals zij ter zitting hebben gesteld, onvoldoende onderscheidend is om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang.

De conclusie is dat [appellanten sub 3] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat zij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO geen beroep kunnen instellen. Het beroep van [appellanten sub 3] is dan ook niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Ingevolge de Nbw 1998 rust in het voorliggende geval op het college tevens de taak om te bezien of het bestemmingsplan niet in strijd is met het bepaalde in artikel 19j, eerste en derde lid, van de Nbw 1998.

Voorgeschiedenis

2.4. In de jaren '60 van de vorige eeuw is een kartbaan aangelegd op gronden bestemd voor "Grond, bestemd voor het agrarisch bedrijf of voor de sportbeoefening, alsmede voor bebouwing ten dienste van deze bestemmingen".

Op 31 augustus 1982 heeft de raad een bestemmingsplan vastgesteld waarin aan de gronden van de kartbaan de bestemming "Recreatie, skelterbaan (Rsk(z))" was toegekend. Het college heeft bij besluit van 24 januari 1984 goedkeuring onthouden aan de planologische regeling voor de kartbaan onder meer omdat het desbetreffende plandeel overeenkomstig het streekplan zou worden aangewezen als onderdeel van een stiltegebied en aannemelijk was dat de kartbaan binnen de planperiode zou worden geamoveerd.

Op 30 maart 1993 heeft de raad het bestemmingsplan "Polder het Oudeland van Strijen" vastgesteld, waarin aan de gronden van de kartbaan de bestemming "Recreatieve doeleinden" met de subbestemming "kartingbaan (Rkar)" was toegekend. Bij besluit van 16 november 1993 heeft het college goedkeuring onthouden aan de planologische regeling voor de kartbaan, omdat, kort gezegd, deze vanwege de uitbreiding van het reservaats- en beheersgebied in de polder, nog meer dan in 1984, op planologische bezwaren stuitte en aannemelijk was dat het gebruik van de kartbaan binnen de planperiode zou worden beëindigd. Tegen dit besluit heeft de eigenares van de kartbaan beroep ingesteld bij de Kroon. Dat heeft geleid tot het Koninklijk Besluit van 2 februari 1996, no. 96.000622. Hierin is overwogen, voor zover thans van belang:

"Gezien de ligging van de kartingbaan en de aantasting van het milieu die ervan uitgaat, zijn Wij van oordeel dat de baan in beginsel in dit gebied niet thuis hoort. Het niet dienovereenkomstig bestemmen van de kartingbaan achten Wij met het oog op de rechtszekerheid van belanghebbenden evenwel alleen aanvaardbaar indien verplaatsing of beëindiging van de activiteiten van deze baan ter plaatse binnen de planperiode te verwachten valt. Uit de stukken blijkt dat het (milieu)beleid van gedeputeerde staten gericht is op het verwijderen van de kartingbaan uit de polder. Voorts blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting (…) dat de provincie in vergevorderd overleg is met de gemeente Oude Tonge inzake een mogelijke verplaatsing van de kartingbaan naar een locatie in die gemeente. Gelet hierop achten Wij het voldoende aannemelijk dat de kartingbaan in ieder geval binnen de planperiode zal worden verplaatst. Wij zien dan ook geen aanleiding om aan de subbestemming "kartingbaan met bijbehorende voorzieningen" en de daarbij behorende voorschriften alsnog goedkeuring te verlenen. Het beroep van deze appellante is derhalve ongegrond."

2.4.1. Bij besluit van 24 maart 2000 (Stcrt. 31 maart 2000, nr. 65) is het gebied Oudeland van Strijen aangewezen als Speciale Beschermingszone (hierna: SBZ) als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn. Op 9 januari 2007 is een ontwerpbesluit gepubliceerd om het gebied aan te wijzen als Natura 2000-gebied in de zin van artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998.

In het streekplan Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard, vastgesteld op 31 januari 2007, zijn de gronden ter plaatse van de kartbaan aangemerkt als bestaand natuurgebied binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

2.4.2. In het voorliggende plan is aan de gronden van de kartbaan de bestemming "Recreatieve doeleinden" met de subbestemming "kartingbaan (Rkar)" toegekend. Het college heeft het plan goedgekeurd en zich daarbij in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat de kartbaan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening maar dat thans onvoldoende aannemelijk is dat de kartbaan binnen de planperiode zal kunnen worden verplaatst of worden opgeheven.

Procedurele aspecten

2.5. [appellant sub 4] betoogt dat het college in het bestreden besluit de door hem tijdens de hoorzitting gegeven toelichting op zijn bedenkingen onbesproken heeft gelaten. Volgens [appellant sub 4] is het bestreden besluit om die reden genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.5.1. Het college heeft in het bestreden besluit de bedenkingen van [appellant sub 4] samengevat weergegeven.

Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat het college de bedenkingen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een bedenking afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is voorbereid. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Illegaal gebruik en strijd goede ruimtelijke ordening

2.6. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap betogen dat nu het college heeft erkend dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, het college aan het plan goedkeuring had moeten onthouden. [appellant sub 1], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap betogen in dat kader voorts dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de kartbaan in overeenstemming is met de onder het vorige plan ter plaatse geldende bestemming en daarmee een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd in zijn beoordeling.

2.6.1. De raad heeft zich ten tijde van de planvaststelling op het standpunt gesteld dat het gebruik in strijd is met de onder het vorige plan ter plaatse geldende bestemming. Volgens de raad gold ingevolge het "Uitbreidingsplan, regelende de bestemming in hoofdzaak voor het landelijk gebied der gemeente Strijen, herziening 1951" (hierna: het uitbreidingsplan) tot dusver voor de gronden waar de kartbaan is gelegen een agrarische bestemming.

2.6.2. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het evident is dat de kartbaan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge het uitbreidingsplan de gronden ter plaatse van de kartbaan waren bestemd voor "Grond, bestemd voor het agrarisch bedrijf of voor de sportbeoefening alsmede voor bebouwing ten dienste van deze bestemmingen" en heeft zich daarbij gebaseerd op het renvooi/de legenda behorende bij de plankaart, dat/die eerst in de goedkeuringsfase ter beschikking is gekomen. Volgens het college moet het gebruik van de kartbaan in overeenstemming met deze bestemming worden geacht. Omdat geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen, is het plan niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, aldus het college. Omdat onvoldoende aannemelijk is dat de kartbaan binnen de planperiode zal kunnen worden verplaatst of opgeheven, heeft het college zich genoodzaakt gezien het plan goed te keuren.

2.6.3. De Afdeling stelt vast dat gelet op de in 2.4. genoemde besluiten van het college van 24 januari 1984 en 16 november 1993 tot dusver voor de gronden waar de kartbaan is gelegen het uitbreidingsplan gold. In dat verband overweegt de Afdeling dat in 1993 niet slechts goedkeuring is onthouden aan een deel van de planvoorschriften, maar evenals in 1984 ook goedkeuring is onthouden aan het plandeel ter plaatse van de kartbaan. Anders dan [appellant sub 1] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap betogen komt derhalve aan het bestemmingsplan "Polder het Oudeland van Strijen" uit 1993, wat betreft de gronden ter plaatse van de kartbaan, geen betekenis toe. Anders dan [appellant sub 1] heeft betoogd, vloeit verder uit artikel 10 van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting uit 1965 niet voort dat de gelijkstelling van uitbreidingsplannen met bestemmingsplannen vijf jaar na inwerkingtreding van die wet is vervallen.

2.6.4. Ingevolge het uitbreidingsplan, vastgesteld op 3 december 1952 en goedgekeurd op 22 juli 1953, zijn de gronden ter plaatse van de kartbaan blijkens de legenda bestemd voor "Grond, bestemd voor het agrarisch bedrijf of voor de sportbeoefening alsmede voor bebouwing ten dienste van deze bestemmingen". In de voorschriften behorende bij het uitbreidingsplan ontbreken gebruiksbepalingen. In de voorschriften is evenmin het begrip sportbeoefening gedefinieerd.

2.6.5. Volgens het deskundigenbericht is de kartbaan omstreeks 1965 aangelegd. De kartbaan had toentertijd een lengte van ongeveer 75 meter. Volgens het verhandelde ter zitting was er toentertijd een kleine kantine aanwezig met een oppervlakte van ongeveer 90m2. In de plantoelichting is vermeld dat het terrein aan het eind van de jaren '70 aan de zuidzijde is vergroot waardoor de lengte van de baan toenam van 75 meter naar 175 meter.

In het deskundigenbericht is verder aangegeven dat volgens het gemeentebestuur het gebruiksverbod van artikel 352, eerste lid, van de Bouwverordening eerst in 1967 in werking is getreden. Ingevolge die bepaling is het verboden bouwwerken, open erven en terreinen te gebruiken in strijd met de daaraan in het uitbreidingsplan toegekende bestemming, nadat die bestemming is verwezenlijkt.

2.6.6. Nu in de voorschriften behorende bij het uitbreidingsplan gebruiksbepalingen ontbreken is de Afdeling van oordeel dat het uitbreidingsplan niet in de weg stond aan het gebruik van het noordelijke deel van de kartbaan, zoals deze was aangelegd omstreeks 1965. Voor zover vanaf 1967 ingevolge artikel 352 van de Bouwverordening het verbod gold om de gronden in strijd met de in het uitbreidingsplan gegeven bestemming te gebruiken en [appellant sub 1], [appellant sub 5] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap betogen dat het gebruik van de kartbaan, wat betreft het zuidelijke deel, niet kan worden aangemerkt als sportbeoefening in de zin van de planvoorschriften, wordt als volgt overwogen.

In planvoorschrift D, sub h, van het uitbreidingsplan is bepaald dat op de desbetreffende gronden kleedhokjes en dergelijke behorende bij een sportveld mogen worden opgericht. Met het begrip "sportbeoefening" is derhalve kennelijk gedacht aan de beoefening van kleinschalige sport op sportvelden in de open lucht. Voorts is tijdens het verhandelde ter zitting gebleken dat in het uitbreidingsplan het gehele buitengebied was bestemd voor "Grond, bestemd voor het agrarisch bedrijf of voor de sportbeoefening alsmede voor bebouwing ten dienste van deze bestemmingen". In dat verband overweegt de Afdeling dat karten tot de lawaaisporten behoort en dat, gelet op de ruimtelijke uitstraling van de kartbaan, niet aannemelijk is dat de bedoeling van de planwetgever indertijd is geweest een dergelijke kartbaan in het gehele buitengebied toe te staan. Kennelijk werd beoogd een weinig overlast gevende buitensport toe te staan. Niet kan zijn bedoeld overal in het buitengebied een ruimtelijke inbreuk toe te staan die wordt veroorzaakt door een inrichting die gebruikt wordt voor publieksevenementen en een bovenmatige geluidsoverlast met zich brengt. Gelet hierop heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het gebruik van het zuidelijk deel van de kartbaan in overeenstemming was met de ingevolge het uitbreidingsplan ter plaatse geldende bestemming.

2.6.7. Nu het aan het vaststellingsbesluit ten grondslag liggende uitgangspunt dat gebruik van het zuidelijk deel van de kartbaan niet in overeenstemming was met de ingevolge het uitbreidingsplan ter plaatse geldende bestemming juist is, had het college het plan in zoverre moeten beoordelen als zou het gaan om nieuwvestiging althans om een uitbreiding van een bestaande activiteit. Door uit te gaan van een planologisch legaal aanwezige situatie heeft het college een onjuist uitgangspunt gehanteerd in het kader van de vraag of het plan m.e.r.- dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Daarbij overweegt de Afdeling voorts dat uit de enkele omstandigheid dat in het kader van de milieuvergunning geen MER is gemaakt, niet kan worden afgeleid dat voornoemde vraag niet meer bij de vaststelling van het plan, dat in het gebruik van de kartbaan voorziet, aan de orde kan komen. Door uit te gaan van een planologisch legaal aanwezige situatie heeft het college voorts een onjuist uitgangspunt gehanteerd in het kader van zijn beleidsmatige afweging wat betreft de gevolgen van de aanwezigheid van de kartbaan vanwege de ligging in een stiltegebied, een SBZ en de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). Hierbij komt dat met het plan wordt voorzien in een uitbreiding van de aanwezige bebouwing met 30%, hetgeen niet in overeenstemming kan worden geacht met de Nota "Regels voor Ruimte" waarin is vastgelegd dat niet-agrarische bebouwing in het buitengebied met maximaal 10% mag toenemen. Het betoog van het college dat de uitbreiding uit een oogpunt van brandveiligheid feitelijk beperkt zal blijven tot 10%, faalt, aangezien het bestemmingsplan zich niet verzet tegen nieuwbouw met een andere wijze van positionering van de bebouwing binnen de bebouwingsvlakken.

2.6.8. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en berust het niet op een deugdelijke motivering.

Alternatieven en ontbreken noodzaak

2.7. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap betwisten de noodzaak van de kartbaan op deze locatie en betogen dat onvoldoende onderzoek naar alternatieven is gedaan.

2.7.1. Het college en de raad hebben zich op het standpunt gesteld dat in de jaren '80 van de vorige eeuw diverse locaties zijn onderzocht als alternatief voor de kartbaan in Strijen. Volgens het college voldeed geen van deze locaties aan de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), met uitzondering van de industrieterreinen Maasvlakte en Moerdijk. Verplaatsing naar deze industrieterreinen werd echter te kostbaar gevonden.

In het verweerschrift is voorts aangegeven dat het college in de jaren '90 voornemens was de kartbaan te verplaatsen naar het Hellegatsplein in de gemeente Oostflakkee. Om de verplaatsing mogelijk te maken had het college deze locatie in het ontwerp-streekplan Zuid-Holland Zuid aangemerkt als lawaaisportcentrum. Bij de vaststelling van het streekplan hebben provinciale staten deze locatie als lawaaisportcentrum geschrapt. Volgens het college heeft deze locatie inmiddels een natuurbestemming en heeft de locatie zich ook dienovereenkomstig ontwikkeld, waardoor verplaatsing van de kartbaan naar het Hellegatsplein niet meer aan de orde is. Volgens het college zijn nadien nog twee locaties in overweging genomen, de Jan Gerritsepolder in Barendrecht en de Krabbepolder in Dordrecht, doch deze bleken voor het gebruik als kartbaan niet aan de Wgh te voldoen.

In het verweerschrift heeft het college verder aangegeven dat de vestiging van een nieuwe kartbaan redelijkerwijs alleen mogelijk is op een zwaar bedrijventerrein dat niet bestemd is voor risicovolle (BEVI-)bedrijven en dat een verplaatsing van de kartbaan ongeveer tien miljoen euro kost.

2.7.2. De Afdeling overweegt dat aannemelijk is dat behoefte bestaat aan de desbetreffende kartbaan. In dat verband overweegt de Afdeling dat de kartbaan ruim 40 jaar ter plaatse aanwezig is en gebruikt wordt. Door de raad en het college wordt het in het plan toegelaten gebruik van de gronden als kartbaan, gelet op de ligging daarvan in een stiltegebied, in een SBZ en in de EHS, evenwel in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Dit wordt onderstreept in verschillende stukken, waaronder het streekplan en het aanwijzingsbesluit van de polder Oudeland van Strijen als SBZ, waarin is aangegeven dat het beleid is gericht op verplaatsing van de kartbaan.

Onder deze omstandigheden brengt het zorgvuldigheidsbeginsel mee, dat, alvorens tot de keuze te komen om de kartbaan planologisch in te passen, onderzoek wordt gedaan gericht op de mogelijkheden tot verplaatsing van de kartbaan dan wel de beëindiging van het gebruik daarvan. Niet is gebleken dat dit onderzoek in dit geval toereikend is geweest. In dat verband overweegt de Afdeling dat weliswaar een aantal alternatieve locaties in ogenschouw is genomen, maar dat een gestructureerd onderzoek naar alternatieve locaties ontbreekt. Evenmin is gebleken dat in het kader van de voorbereiding van het plan de mogelijkheden zijn onderzocht de kartbaan op een andere locatie overdekt aan te leggen.

Voor zover het college zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat er onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om tot verplaatsing naar een andere locatie dan wel beëindiging van het gebruik over te gaan, wordt overwogen dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad noch het college heeft geïnventariseerd of er bij de betrokken overheden of andere instellingen bereidheid bestaat financieel bij te dragen, dan wel anderszins, bijvoorbeeld op basis van subsidieregelingen van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer of van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mogelijkheden bestaan om tot een haalbare financiering te komen.

Gelet op het vorenstaande is het plan vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Conclusies

2.8. Uit 2.6.8. volgt de conclusie dat hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

Uit 2.7.2. volgt de conclusie dat hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.

De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

Gelet op de aanleiding voor de vernietiging behoeft hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap voor het overige tegen het plan hebben aangevoerd, geen verdere bespreking.

2.8.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding goedkeuring te onthouden aan het plan.

Proceskosten

2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de Vereniging Hoekschewaards Landschap te worden veroordeeld. Ten aanzien van de Vereniging Hoekschewaards Landschap overweegt de Afdeling in dat verband dat niet is gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zodat uitsluitend vergoeding plaatsvindt van door het bestuurslid gemaakte reis- en verletkosten voor het bijwonen van de zitting. Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [appellanten sub 3] geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellanten sub 3] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de vereniging Vereniging tot Behoud van Natuur, Landschap en Dorpsschoon in de Hoeksche Waard gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 15 juli 2008, kenmerk PZH-2008-549292;

IV. onthoudt goedkeuring aan het plan;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 15 juli 2008;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

- [appellant sub 4] tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 5] tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- de vereniging Vereniging tot Behoud van Natuur, Landschap en Dorpsschoon in de Hoeksche Waard tot een bedrag van € 166,65 (zegge: honderdzesenzestig euro en vijfenzestig cent);

VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5], ieder afzonderlijk, het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt;

gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan de vereniging Vereniging tot Behoud van Natuur, Landschap en Dorpsschoon in de Hoeksche Waard, het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010

371-525.