Uitspraak 200905954/1/H1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2010:BL6212
- Datum uitspraak
- 3 maart 2010
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 1 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten naar aanleiding van het verzoek van [appellant sub. 1] en anderen van 9 april 2009 besloten niet handhavend op te treden tegen het houden van het metalfestival "Elsrock" op 29 augustus 2009 op een terrein aan de Elsmaten te Rijssen (hierna: het terrein).
- Hoger beroep
- Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
200905954/1/H1.
Datum uitspraak: 3 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub. 1] en anderen, wonend te [plaats], gemeente
Rijssen-Holten,
2. het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 7 augustus 2009 in zaak nrs. 09/731 en 09/778 in het geding tussen:
[appellant sub. 1] en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten naar aanleiding van het verzoek van [appellant sub. 1] en anderen van 9 april 2009 besloten niet handhavend op te treden tegen het houden van het metalfestival "Elsrock" op 29 augustus 2009 op een terrein aan de Elsmaten te Rijssen (hierna: het terrein).
Bij uitspraak van 7 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo, voor zover thans van belang, het door [appellant sub. 1] e.a. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 juli 2009 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw dient te beslissen omtrent het verzoek om handhavend optreden van 9 april 2009. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub. 1] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2009, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hoger beroep ingesteld.
[appellant sub. 1] e.a. en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2010, waar [appellant sub. 1] e.a., vertegenwoordigd door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door M. Dijkstra, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ten aanzien van het hoger beroep van het college
2.1. Het terrein wordt sinds 2005 gedurende één dag per jaar gebruikt ten behoeve van het festival. Voorts wordt het terrein sinds 2008 gebruikt voor een Hollandse muziekavond (hierna: de muziekavond), die op de avond voorafgaand aan het festival plaatsvindt. Op het festival komen jaarlijks ongeveer 1500 bezoekers af. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het opbouwen en afbreken van de voorzieningen alsmede het festival zelf in totaal ongeveer 9 dagen heeft geduurd.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1984" rust op het terrein de bestemming "Terrein voor actieve recreatie" met de nadere aanduiding "veldsport".
Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften is op deze gronden uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan: (sport)gebouwen, inclusief kleedruimte, sanitaire ruimte en kantineruimte, alsmede een overdekte tribune. Voorts zijn op die gronden de volgende andere bouwwerken toegestaan: terreinomheiningen, lichtmasten en ballenvangers.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden onbebouwde grond en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming.
2.3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen het houden van het festival op het terrein. Gebruik van het terrein ten behoeve van het festival is weliswaar in strijd met de ter plaatse geldende bestemming, maar dit gebruik is kortdurend en incidenteel en de planvoorschriften verzetten zich hiertegen dan ook niet. Zo het festival al in strijd is met het bestemmingsplan, was het volgens het college bovendien niet noodzakelijk hiervoor een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) te verlenen. Uit dat artikel volgt niet wanneer een ontheffing noodzakelijk is. Indien niet aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan, kan echter niet worden volstaan met het verlenen van een ontheffing van het bestemmingsplan. In dat geval zal bijvoorbeeld een projectbesluit genomen moeten worden, aldus het college.
2.3.1. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro komt het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen, voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking.
2.3.2. De voorzieningenrechter heeft - onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 13 april 2005 in zaak nr. 200405311/1) - terecht overwogen dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van het terrein in strijd met het plan. Daarvan is in het onderhavige geval, anders dan het college betoogt, echter geen sprake. De voorzieningenrechter heeft in dit verband terecht overwogen dat het festival, het opbouwen en afbreken van de voorzieningen hieronder begrepen, verscheidene dagen duurt. De omstandigheid dat het opbouwen en afbreken van de voorzieningen minder tijd in beslag zou kunnen nemen als de noodzakelijke werkzaamheden ook overdag zouden worden uitgevoerd, doet daaraan niet af. Dat deze werkzaamheden eveneens worden uitgevoerd ten behoeve van de Hollandse muziekavond, waarop het verzoek om handhaving geen betrekking heeft, is evenmin van belang, reeds omdat vaststaat dat dat amper verschil maakt voor de duur van de werkzaamheden. Voorts heeft de voorzieningenrechter in artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro terecht aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat niet te snel moet worden aangenomen dat sprake is van gebruik in overeenstemming met het bestemmingsplan. Met dit artikel, dat met ingang van 1 juli 2008 geldt, is niet beoogd een wijziging aan te brengen in de toetsing van evenementen aan een bestemmingsplan. Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het gebruik van het terrein ten behoeve van het festival in strijd is met artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften. Deze strijdigheid had het college kunnen opheffen door ontheffing als bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro te verlenen, nu aan de toepassingsvoorwaarden van dit artikel is voldaan; het festival valt binnen de termen van dit artikel. Dat is echter niet gebeurd. Onder deze omstandigheden, is de voorzieningenrechter terecht tot de slotsom gekomen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het houden van het festival op het terrein.
Het betoog faalt.
Ten aanzien van het hoger beroep van [appellant sub. 1] e.a.
2.4. [appellant sub. 1] e.a. komen uitsluitend op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat concreet zicht op legalisatie van het festival bestond.
2.4.1. Het festival heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2009. [appellant sub. 1] e.a. hebben daarom geen procesbelang bij een oordeel over de rechtmatigheid van de uitspraak, voor zover aangevallen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.2 is overwogen, hebben [appellant sub. 1] e.a. evenmin procesbelang bij een oordeel over de vraag of het college ten behoeve van toekomstige edities van het festival vrijstelling als bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro behoort te verlenen.
2.5. Het hoger beroep van het college is ongegrond en het hoger beroep van [appellant sub. 1] e.a. is niet-ontvankelijk. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub. 1] e.a. niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant sub. 1] e.a. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010
17-593.