Uitspraak 200905568/1/H2


Volledige tekst

200905568/1/H2.
Datum uitspraak: 3 maart 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 juni 2009 in zaak nr. 09/624 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) een aanvraag van [wederpartij] om een toevoeging afgewezen.

Bij besluit van 16 februari 2009 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 juni 2009, verzonden op 18 juni 2009, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 februari 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2009, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Ahefai, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de Raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

2.2. De raad heeft op 27 mei 2008 een toevoeging afgegeven voor rechtsbijstand ter zake van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [wederpartij]. In die zaak zijn partijen in overleg getreden en is in juni 2008 een beëindigingsovereenkomst gesloten.

Op 18 augustus 2008 heeft [wederpartij] een aanvraag gedaan om een toevoeging ter zake van een vordering tot nakoming van de beëindigingsovereenkomst. De raad heeft deze aanvraag bij besluit van 5 september 2008 afgewezen op grond van de overweging dat het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang waarvoor reeds eerder een toevoeging is verstrekt.

2.3. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd. Daartoe heeft zij overwogen dat, hoewel beide procedures voortvloeien uit de arbeidsverhouding tussen [wederpartij] en zijn (ex-)werkgever, de ontslagprocedure betrekking heeft op een ander rechtsbelang dan de vordering tot nakoming van de beëindigingsovereenkomst.

2.4. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van hetzelfde rechtsbelang.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 15 oktober 1999 in zaken nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163 (AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.

2.4.2. De rechtbank heeft ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2008, in zaak nr. 200804210/1 en 200804210/4 (www.raadvanstate), overwogen dat de tweede toevoeging niet hetzelfde rechtsbelang betreft als het geschil waarvoor eerder een toevoeging is verleend. In die zaak was een toevoeging afgegeven voor een ontslagprocedure en was nadien een toevoeging gevraagd voor een procedure over het gedeeltelijk niet doorbetalen van loon na ziekmelding. In dit geval is de toevoeging verleend ter zake van het eindigen van de arbeidsovereenkomst. De aanvraag om een nieuwe toevoeging is gedaan ter zake van de nakoming van de in dat kader tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst. De verleende toevoeging en deze aanvraag om een nieuwe toevoeging zien beide op de gevolgen van het ontslag van [wederpartij], zodat, anders dan in de uitspraak waarnaar de rechtbank heeft verwezen, het rechtsbelang waarop de toevoeging en de aanvraag betrekking hebben, is gelegen in de rechtsgevolgen van de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Daarbij merkt de Afdeling op dat in dit geval het geschil over de beëindigingsovereenkomst kort na het sluiten ervan is ontstaan.

2.4.3. Nu sprake van is hetzelfde rechtsbelang en ter zake van het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen procedure is gevoerd, heeft de raad bij besluit van 5 september 2008 het verzoek van [wederpartij] om een toevoeging ter zake van nakoming van de beëindigingsovereenkomst terecht afgewezen.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 5 september 2008 van de raad alsnog ongegrond verklaren.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 juni 2009 in zaak nr. 09/624;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010

362.