Uitspraak 200509770/1


Volledige tekst

200509770/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant sub 1] en [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/559 van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 oktober 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) appellanten onder aanzegging van bestuursdwang gelast de op het perceel [locatie] geplaatste dakkapel te verwijderen dan wel af te breken of aan te passen aan de geldende regelgeving.

Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 oktober 2005, verzonden op 25 oktober 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 7 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E. Schaap Enterman en [appellant sub 1], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M. Meerman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat de dakkapel waarop de last ziet, is gebouwd zonder bouwvergunning en dat daarmee is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.

2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.3. Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat niet is gebleken van concrete toezeggingen door een ambtenaar van de gemeente waarop appellanten het gerechtvaardigde vertrouwen hebben mogen ontlenen dat zij geen bouwvergunning nodig hadden voor het plaatsen van de dakkapel. Dergelijke toezeggingen zijn door de ambtenaar ontkend en appellanten hebben niet aannemelijk kunnen maken dat deze toezeggingen wel zijn gedaan.

2.4. Appellanten betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de aanzegging van bestuursdwang voldoende duidelijk aangeeft wat het college van hen verlangt.

2.4.1. In het primaire besluit van 16 december 2003 heeft het college aangegeven dat de strijdigheid met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet onder meer kan worden opgeheven door het zonder dan wel in afwijking van een bouwvergunning gebouwde aan te passen aan de geldende regelgeving. In dat verband heeft het college in het besluit van 16 december 2003 verwezen naar het advies van de welstandscommissie van 16 juli 2003. Volgens dat advies dient de dakkapel op het perceel [locatie] wat betreft redelijke eisen van welstand als maatstaf voor dit type woningen. Anders dan appellanten betogen, heeft het college met die verwijzing voldoende duidelijk gemaakt dat van handhavend optreden zal worden afgezien indien appellanten, zoals het college ter zitting van de rechtbank en de Afdeling heeft bevestigd, op de eerste verdieping een (licht)bouwvergunningplichtige dakkapel realiseren die vergelijkbaar is met de dakkapel op het perceel [locatie]. Nu het college voorts in het besluit op bezwaar van 21 december 2004 de mogelijkheid heeft erkend om de op de tweede verdieping opgerichte dakkapel zodanig te wijzigen dat deze een bouwvergunningvrij bouwwerk wordt door deze aan te passen aan het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de aan appellanten opgelegde last om de geplaatste dakkapel aan te passen aan de geldende regelgeving voldoende duidelijk is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006

66-457.