Uitspraak 200904516/1/H3


Volledige tekst

200904516/1/H3.
Datum uitspraak: 17 februari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 juni 2009 in zaak nr. 08/7584 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

1. Procesverloop

Bij brief van 7 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) aan [appellant] medegedeeld dat het zijn verzoek van 21 oktober 2008 om voorrang bij bemiddeling naar woonruimte in een andere gemeente dan Zaanstad, niet in behandeling zal nemen.

Bij besluit van 28 november 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 17 juni 2009, verzonden op 18 juni 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.H. Arnold, werkzaam bij de gemeente Zaanstad, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 7 november 2008 volgens het college geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Daartoe voert het college aan dat het is gevraagd een voorrangsindicatie af te geven voor een woning gelegen buiten de gemeente Zaanstad, maar dat het daartoe niet bevoegd is, zodat de weigering een dergelijk verzoek in behandeling te nemen niet op een publiekrechtelijke bevoegdheid berust.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college geen bevoegdheid toekomt tot het afgeven van een voorrangsindicatie voor woonruimte buiten de gemeentegrenzen, heeft miskend dat de woonbestemming niet van belang is voor het afgeven van een voorrangsindicatie. Bovendien heeft hij in zijn verzoek van 21 oktober 2008 slechts een voorkeur uitgesproken voor een woning in de gemeente Amsterdam, wat volgens [appellant] niet bepalend mag zijn voor het al of niet in behandeling nemen van het verzoek.

2.2.1. De rechtbank is er met juistheid van uitgegaan dat [appellant] heeft verzocht om een voorrangsindicatie voor woonruimte buiten de gemeentegrenzen van Zaanstad. In het verzoek van 21 oktober 2008 van [appellant] staat, voor zover thans van belang, "Ik ben een geboren Amsterdammer en merk dat ik terug wil naar mijn nest" en "Gezien deze omstandigheden ben ik heel erg geholpen bij een andere woning. In een andere omgeving en helaas voor u, een andere gemeente." Nu uit laatstgenoemde passage onmiskenbaar blijkt dat [appellant] het college verzoekt om een voorrangsindicatie voor woonruimte in een andere gemeente dan Zaanstad, is zijn stelling dat hij in zijn verzoek de gemeente Amsterdam alleen als voorkeur heeft genoemd, onjuist. In zoverre faalt het betoog.

2.2.2. De bevoegdheid van het college om een belanghebbende een voorrangsindicatie af te geven, berust op artikel 8, eerste lid, van de Verordening indicatiestelling woningen (hierna: de Verordening) van de gemeente Zaanstad. Ingevolge artikel 3 is de Verordening van toepassing op woonruimten in eigendom van een eigenaar waarmee een overeenkomst is gesloten. Blijkens de toelichting op deze bepaling heeft de gemeente Zaanstad alleen een overeenkomst gesloten met de in de gemeente Zaanstad actieve woningbouwcorporaties en overige professionele aanbieders van woningen. Dit is door het college ter zitting bevestigd. Hieruit volgt dat het college op grond van de Verordening niet de bevoegdheid toekomt om een voorrangsindicatie af te geven voor woonruimte buiten de gemeente Zaanstad, zoals ook de rechtbank met juistheid heeft geconcludeerd.

2.2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 november 1996 in zaak nr. E03.94.1703; AB 1997, 66), moet een mededeling van een bestuursorgaan dat het in een bepaald geval niet bevoegd is het door verzoeker gewenste rechtsgevolg te bewerkstelligen, in beginsel worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, aangezien een dergelijke mededeling in ieder geval een beoordeling inhoudt aangaande de aanwezigheid en de reikwijdte van de door de aanvrager om een besluit veronderstelde bevoegdheid. Indien aan het bestuursorgaan waaraan het verzoek is gericht, geen enkele bevoegdheid is toegekend ter uitvoering van de wettelijke regeling waarop het verzoek betrekking heeft en het ook geen bemoeienis heeft met de aan andere bestuursorganen opgedragen uitvoering of handhaving van deze wettelijke regeling, is echter geen sprake van een besluit.

Zoals overwogen onder 2.2.2. is het college bevoegd tot het afgeven van voorrangsindicaties voor woonruimte binnen de gemeente Zaanstad. De mededeling van het college dat het niet bevoegd is een voorrangsindicatie af te geven voor woonruimte buiten de gemeente Zaanstad, houdt een beoordeling in van de reikwijdte van de door [appellant] veronderstelde bevoegdheid. Voor de beoordeling of die mededeling, gelet op voornoemde maatstaf, dient te worden aangemerkt als een besluit, acht de Afdeling het volgende van belang. De gemeente Zaanstad maakt evenals de gemeente Amsterdam, de beoogde woonplaats van [appellant], deel uit van de Stadsregio Amsterdam (hierna: de Stadsregio). Uit het Convenant woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam 2008 en de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2008 blijkt dat de verdeling van woonruimte binnen de Stadsregio plaatsvindt op basis van samenwerking tussen de gemeenten die deel uitmaken van de Stadsregio en de in die gemeenten werkzame woningbouwcorporaties. Om in aanmerking te komen voor een sociale-huurwoning binnen de Stadsregio dient een woningzoekende zich in te schrijven bij "Woningnet", een instelling die het verdeelsysteem van sociale-huurwoningen binnen de Stadregio beheert. Na inschrijving kan de woningzoekende reageren op vrijkomende sociale-huurwoningen binnen de gehele Stadsregio.

Het voorgaande betekent, anders dan [appellant] betoogt, niet dat een door het college van de gemeente Zaanstad afgegeven voorrangsindicatie eveneens binnen de gehele Stadsregio geldt, maar gelet op geschetst samenwerkingsverband binnen de Stadsregio kan evenmin worden geoordeeld dat het college geen enkele bemoeienis heeft met betrekking tot de verdeling van woonruimte binnen de Stadsregio. Gelet hierop is de mededeling van het college dat het niet bevoegd is een voorrangsindicatie af te geven voor woonruimte buiten de gemeente Zaanstad in dit geval een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend. In zoverre slaagt het betoog.

2.3. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd, heeft geen betrekking op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar die in deze procedure ter beoordeling staat, en behoeft daarom geen bespreking.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 november 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Nu uit het onder 2.2.2 en 2.2.3 overwogene volgt dat het college het bezwaar ongegrond had dienen te verklaren in plaats van niet-ontvankelijk, ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.5. Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu het door hem gemaakte bezwaar ongegrond wordt verklaard en dat voor hem materieel geen verschil maakt met de aanvankelijke niet-ontvankelijkverklaring.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 juni 2009 in zaak nr. 08/7584;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 28 november 2008, kenmerk AWB/2008/1365 Z/2008/85038;

V. verklaart het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 28 november 2008;

VII. wijst het verzoek om schadevergoeding af;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010

312-611.