Uitspraak 200602607/2


Volledige tekst

200602607/2.
Datum uitspraak: 21 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Hilvarenbeek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 mei 2005, het bestemmingsplan "Loosche Akkers 2004-1" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 februari 2006, no. 1118089, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 12 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 mei 2006.
Bij brief van 12 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juni 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en verweerder, vertegenwoordigd door H.A.J. van Hout, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Hilvarenbeek, vertegenwoordigd door J.J.M. Lubbers-Kluijtmans en J.H.J.A.M. Vingerhoedts, ambtenaren van de gemeente.

De Voorzitter heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een nader stuk van de gemeenteraad van Hilvarenbeek, dat op 29 juni 2006, via verweerder, bij de Afdeling is binnengekomen. Bij brief van 28 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2006, heeft verweerder een reactie ingediend. Bij brief van 3 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers een reactie ingediend. Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Voorzitter met toestemming van partijen afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting en het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Het plan is een partiële herziening van de bestemmingsplannen "Buitengebied Hilvarenbeek" en "Loosche Akkers" en voorziet in woningbouw aan de westkant van de kern Hilvarenbeek.

2.4. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte gedeeltelijk goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarin wordt voorzien in de bouw van woningen binnen de stankcirkel van hun bedrijf. Daartoe betogen zij dat de stankcirkel te klein is ingetekend op de plankaart, nu ten onrechte geen rekening is gehouden met de omrekeningsfactoren uit de Wet stankemissie in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet) en de daarbij behorende Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Regeling) en geen rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen in de zin van het wetsvoorstel inzake de Wet "Geurhinder en Veehouderij". Bovendien is de stankcirkel ten onrechte niet gemeten vanaf de grens van het bouwblok, nu nog uitbreidingsmogelijkheden bestaan voor het bedrijf van verzoekers. Binnen de stankcirkel van het bedrijf kan, volgens verzoekers, geen goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Tevens is ten onrechte geen rekening gehouden met de cumulatieve geurhinder. Bovendien heeft de berekening van de cumulatieve geurhinder in opdracht van verzoekers, tot gevolg dat in een groot deel van het plangebied overlast zal zijn door deze cumulatieve geurhinder. Zij hebben de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

2.5. Verweerder heeft artikel 3, tiende lid, van de planvoorschriften en de in verband daarmee op de plankaart aangegeven aanduiding, in strijd met het recht geacht en goedkeuring onthouden aan dit artikellid en aan het op de plankaart blauwomlijnde plangedeelte. Daartoe stelt verweerder vast dat de in bovengenoemd artikel opgenomen wijzigingsbevoegdheid is verbonden aan de op de plankaart weergegeven aanduiding "hinderzone agrarisch bedrijf", hoewel op de plankaart slechts de aanduiding "grens wijzigingsgebied" voorkomt. Voorts is naar zijn aard geen sprake van een wijzigingsbevoegdheid nu niet is voorzien in de mogelijkheid om een andere bestemming toe te kennen, maar slechts de hinderzone kan worden verwijderd. Daarnaast zijn de criteria voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, volgens verweerder, onvoldoende bepaald. Voor het overige heeft verweerder het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Daartoe stelt hij zich onder andere op het standpunt dat in het plan rekening is gehouden met de cumulatieve gegevens en dat dit niet op planologisch onjuiste wijze is geschied. In de reactie van 28 juni 2006 heeft verweerder vermeld dat hij instemt met de door de gemeenteraad gebruikte berekeningsmethode betreffende de cumulatieve geurhinder en de stelling van de gemeenteraad dat de cumulatieve geurhinder grotendeels samenvalt met de individuele stankcirkel.

2.6. Verzoekers exploiteren een agrarisch bedrijf met een veebezetting van 1200 mestvarkeneenheden (hierna: mve) op een perceel [locatie] te [plaats]. De voorziene woonwijk ligt ten noorden van het bedrijf. De bebouwing op het perceel strekt zich, door een onlangs opgerichte stal voor mestkalveren, nagenoeg uit tot de noordelijke grens van het bouwblok. Bij een dergelijk aantal mve dient op basis van de Richtlijn "Veehouderij en Stankhinder" een afstand van minimaal 275 meter te worden aangehouden ten opzichte van een stankgevoelig object in categorie I uit bijlage 6 van de brochure "Veehouderij en Hinderwet". In het plan is die afstand aangehouden en is gemeten vanaf het emissiepunt op het perceel, dat het dichtst bij het plangebied is gelegen.

In het reconstructieplan voor het gebied waar de gronden van verzoekers zijn gelegen, op 22 juni 2005 door verweerder vastgesteld, zijn deze gronden aangeduid als "extensiveringsgebied-overig".

2.7. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij die geheel of gedeeltelijk is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied of een extensiveringsgebied met het primaat natuur waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt, de stankhinder uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 6.

2.8. Uit artikel 2, eerste lid, van de Wet, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.7., blijkt dat de Wet niet van toepassing is ten aanzien van de gronden die als "extensiveringsgebied-overig" zijn aangeduid. Daarbij kunnen de omrekeningsfactoren zoals opgenomen in de Regeling niet, ondanks dat de Wet niet van toepassing is op genoemde gronden, alsnog worden toegepast, omdat zij niet als de meest recente milieutechnische inzichten kunnen worden beschouwd, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 juni 2004, in zaak no. 200304335/1. Ook het betoog van verzoeker dat verweerder rekening had moeten houden met de Wet "Geurhinder en Veehouderij", kan niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden, nu deze wet thans nog als wetsvoorstel voorligt aan de Tweede Kamer en derhalve nog niet is vastgesteld of inwerking getreden. Verweerder heeft gelet hierop dit wetsvoorstel terecht niet in zijn beoordeling betrokken.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij het bepalen van de stankcirkel van het bedrijf van verzoekers in redelijkheid de Richtlijn "Veehouderij en Stankhinder" en de brochure "Veehouderij en Hinderwet" als uitgangspunt kunnen nemen. Door verzoekers is niet weersproken dat op grond van die regelgeving moet worden uitgegaan van een afstand van minimaal 275 meter tot de in het plan voorziene woningen.

De Voorzitter is niet gebleken dat het standpunt van verweerder, dat de stankcirkel moet worden gemeten vanaf het emissiepunt, onjuist is. Daargelaten dat het vergroten en/of verschuiven van de huidige stankcirkel niet mogelijk is gelet op bestaande woonbebouwing die tot de rand van de stankcirkel gelegen is, is op het perceel geen sprake is van zodanige bebouwingsmogelijkheden dat rekening moet worden gehouden met een vergroting en/of verschuiving van de huidige stankcirkel. Voorts kunnen mogelijke overige activiteiten op het perceel ook niet leiden tot een vergroting en/of verschuiving van de stankcirkel.

Gelet op de omstandigheid dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan het op de plankaart blauwomlijnde plangedeelte, dat de stankcirkel en de daarin gelegen gronden betreft, bestaat thans geen aanleiding voor de vrees dat de gronden binnen de stankcirkel van verzoekers zullen worden bebouwd. De Voorzitter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat in zoverre geen sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

2.9. De door de gemeenteraad overgelegde stukken betreffende de berekeningen van de cumulatieve geurhinder, die door verzoekers worden bestreden met in opdracht van hen uitgevoerde berekeningen, en het verhandelde ter zitting, hebben bij de Voorzitter onduidelijkheid laten bestaan omtrent de gevolgen van de cumulatieve geurhinder voor het plangebied. Daarbij is van belang dat in de door de gemeenteraad overgelegde stukken slechts de berekeningen betreffende één meetpunt zijn opgenomen en dat door verzoekers andere meetpunten die deels dichterbij de stankveroorzakende bedrijven liggen, in hun berekeningen zijn betrokken. Daarbij sluit de stelling van verweerder dat de cumulatieve geurhinder grotendeels samenvalt met de individuele stankcirkel, de mogelijkheid niet uit dat er woningen buiten de individuele stankcirkel van het bedrijf van verzoeker liggen, maar binnen de zone van de cumulatieve geurhinder. Gelet hierop acht de Voorzitter nader onderzoek naar de cumulatieve geurhinder en de gevolgen daarvan voor het plangebied aangewezen. In verband hiermee acht de Voorzitter teneinde onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen termen aanwezig het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden -W-" aan het Jan van Dongenpad 12, het Gebroeders Aartspad 17, 18 en 20, het Jan Wolfspad 29 en 31 en de Putwei ongenummerd, voor zover daaraan niet reeds door verweerder goedkeuring is onthouden, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Hetgeen verzoekers voor het overige hebben aangevoerd behoeft, gelet op het bovenstaande, thans geen bespreking.

2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 14 februari 2006, no. 1118089, voor zover het de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden -W-" betreft aan het Jan van Dongenpad 12, het Gebroeders Aartspad 17 en de Putwei ongenummerd, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 667,57 (zegge: zeshonderdzevenenzestig euro en zevenenvijftig cent), waarvan een bedrag van €644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. De Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2006

270-458.