Uitspraak 200601291/1


Volledige tekst

200601291/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1890 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 3 januari 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Eersel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) aan de Stichting Katholiek Primair Onderwijs (hierna: de Stichting) vergunning verleend voor het maken van een uitweg op de Lindestraat te Eersel.

Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en onder aanvulling van de motivering het primaire besluit gehandhaafd.

Bij uitspraak van 3 januari 2006, verzonden op 9 januari 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, bij de Raad ingekomen op 15 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 11 april 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 20 april 2006 heeft de Stichting een reactie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2006, waar appellant in persoon, het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, en de Stichting, vertegenwoordigd door [directeur] van "De Groote Aard", bijgestaan door mr. J.M.V. Dubelaar, werkzaam bij de Bond Katholiek Primair Onderwijs, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Eersel (hierna: de APV) is het verboden zonder een vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg.

Ingevolge het derde lid kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg;

b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

2.2. De vergunning voor een tweede uitweg, naast de bestaande in- en uitrit, is aan de Stichting verleend ten behoeve van de daar gevestigde school voor zeer moeilijk lerende kinderen "De Groote Aard". De leerlingen worden dagelijks met circa 25 taxibusjes en 1 touringcar van en naar de school vervoerd. Deze voertuigen dienden voor de realisering van de tweede uitweg op het schoolterrein te keren. Het schoolbestuur heeft de vergunning voor de tweede uitweg aangevraagd ten behoeve van de veiligheid van de leerlingen en de vlotte en veilige doorstroming van het verkeer op het schoolplein. Van de uitweg mag volgens de aan de vergunning verbonden voorschriften alleen gebruik gemaakt worden op schooldagen tussen 08.30 en 09.30 en tussen 15.00 en 16.00 uur, respectievelijk tussen 12.00 en 13.00 uur op woensdagen.

2.3. Appellant bestrijdt zonder succes het oordeel van de rechtbank dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen van de in artikel 2.1.5.3, derde lid, van de APV genoemde weigeringsgronden zich voordoet, zodat het de vergunning moest verlenen. In het ingevolge deze bepaling voor het college geldende toetsingskader kunnen omstandigheden als het verlies van uitzicht en de vermeende waardedeling van de woning van appellant geen rol spelen.

Appellant betoogt, gelet op het limitatieve karakter van de weigeringsgronden, ten onrechte dat de uitwegvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan niet verleend had mogen worden.

De enkele stelling van appellant dat de veiligheid van de gebruikers van de uitweg dan wel van het verkeer op de Lindestraat in gevaar zou komen is voor de rechtbank voorts terecht geen aanleiding geweest om het andersluidende standpunt van het college, dat mede op in de bezwaarfase uitgevoerde nadere onderzoeken naar de verkeersintensiteit op de Lindestraat en de veiligheid van het nabijgelegen kruispunt Lindestraat - Mgr. de Haasstraat is gebaseerd, voor onjuist te houden. Dat de uitweg in strijd met de vergunningsvoorschriften ook wordt gebruikt door groepen hollende leerlingen, is een kwestie van handhaving, die niet van belang is voor de vraag of de vergunning moest worden geweigerd en derhalve buiten dit geding valt.

De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlies van de groenstrook niet van een zodanige omvang is dat de uitwegvergunning op basis daarvan moest worden geweigerd.

2.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006

306.