Uitspraak 200507741/1


Volledige tekst

200507741/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 04/110 en 04/113 van de rechtbank Leeuwarden van 20 juli 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TotalFinaElf E&P Nederland B.V., gevestigd te 's-Gravenhage (hierna: Total), vrijstelling en bouwvergunning verleend voor ten hoogste zes maanden, te beginnen op 15 augustus 2002 en eindigend op 15 maart 2003 (begin broedseizoen), dan wel zo spoedig mogelijk ná dit broedseizoen op 15 juni 2003, doch uiterlijk 1 oktober 2003, voor het plaatsen en tijdelijk geplaatst hebben van drie boorkelders, fundamenten en hekwerk ten behoeve van een boorlocatie op het perceel, kadastraal bekend gemeente Langweer, sectie D, nrs. 717 en 718, gelegen nabij Wielwei 51 te Doniaga, gemeente Skarsterlân (hierna: het perceel).

Bij afzonderlijk besluit van 9 juli 2002 heeft het college voorts aan Total vrijstelling verleend voor het inrichten en gebruiken van een boorlocatie op het perceel en een toegangsweg op de percelen, kadastraal bekend gemeente Langweer, sectie D, nrs. 1504, 680, 681 en 716, gelegen nabij Wielwei 51 te Doniaga, gemeente Skarsterlân.

Bij brief van 12 december 2003, verzonden aan appellanten op 15 december 2003, heeft het college medegedeeld dat het door hen tegen de beide besluiten van 9 juli 2002 gemaakte bezwaar op 9 december 2003 gegrond is verklaard, voor zover dit het verzamelen van relevante kennis en de afweging van de betrokken belangen betreft, en voor het overige ongegrond.

Bij brief van 12 december 2003, verzonden aan Total op 15 december 2003, heeft het college medegedeeld dat het door haar tegen beide besluiten van 9 juli 2002 gemaakte bezwaar op 9 december 2003 gegrond is verklaard, wat betreft de termijn van maximaal zes maanden en dat vrijstelling en bouwvergunning voor een termijn van ten hoogste één jaar worden verleend, waarbij de werkzaamheden niet mogen plaatsvinden in het broedseizoen tussen 15 maart en 15 juni en het broedseizoen niet in de termijn van één jaar is begrepen.

Bij uitspraak van 20 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V. (hierna: Vermilion) als rechtsopvolger van Total en appellanten daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 9 december 2003 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 30 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 1 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij besluit van 20 september 2005 heeft het college de bezwaren van appellanten, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, gegrond verklaard, voor zover dit het verzamelen van relevante kennis en de afweging van de betrokken belangen betreft, en de bezwaren van Vermilion gegrond, voor zover het de termijn van zes maanden betreft en de termijn op ten hoogste één jaar gesteld.

Bij onderscheiden brieven van 21 en 28 oktober 2005 hebben onderscheidenlijk Vermilion en appellanten tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Appellanten hebben de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 15 december 2005. De rechtbank heeft deze beroepschriften doorgezonden aan de Afdeling.

Bij brief van 27 januari 2006 hebben appellanten een reactie ingediend op het beroepschrift van de wederpartij.
Bij brief van 13 februari 2006 heeft Vermilion dat gedaan.

Bij brief van 13 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Vermilion. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2006, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Teuben-Bokma en D. Hylkema, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord Vermilion, vertegenwoordigd door mr. A. van Rossem, advocaat te Rotterdam, en M. Steffens en J. Lavelle, beiden werkzaam bij Vermilion.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten klagen dat de rechtbank heeft miskend dat het bezwaarschrift van Total niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend.

Dit betoog slaagt. Het besluit van 9 juli 2002 is blijkens het daarop gestelde stempel verzonden op 6 augustus 2002. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ving de termijn voor het maken van bezwaar aan op 7 augustus 2002 en eindigde deze op 17 september 2002. Het bezwaarschrift is gedateerd 18 september 2002 en blijkens het erop gestelde stempel bij de gemeente ingekomen op 19 september 2002. Het bezwaar is aldus niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn gemaakt en derhalve niet-ontvankelijk.

2.2. De krachtens de artikelen 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en 45 van de Woningwet verleende vrijstelling en bouwvergunning hebben betrekking op het inrichten van een zogenoemde proefboorlocatie, inclusief toegangsweg en het oprichten van drie boorkelders, fundamenten en hekwerk ten behoeve van het opsporen van aardgas.

Niet in geschil is dat het project in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" ter plaatse geldende bestemming "Agrarisch gebied met hoge landschappelijke en natuurlijke waarde".

2.3. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan het college met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van het bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.

Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) wordt vrijstelling, als bedoeld in artikel 17 van de WRO, slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.

Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, wordt in een bouwvergunning voor een bouwwerk, ten aanzien waarvan artikel 17 van de WRO wordt toegepast, een termijn gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden.

Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, is de termijn gelijk aan die, waarvoor de vrijstelling krachtens artikel 17 van de WRO is verleend.

2.4. Appellanten klagen evenzeer met succes dat de rechtbank heeft miskend dat geen vrijstelling krachtens artikel 17 van de WRO kon worden verleend, omdat geen sprake is van objectieve feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een slechts tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan.

Zijdens Vermilion is te kennen gegeven, dat, indien ter plaatse een winbare hoeveelheid aardgas wordt opgespoord, tot winning daarvan zal worden overgegaan, nadat de daarvoor benodigde vergunningen zijn verkregen. In dat geval zal de boorlocatie ter plaatse gehandhaafd blijven. Het college staat niet op voorhand afwijzend tegenover verlening van de vervolgvergunningen in dat geval. Ook is niet op voorhand gebleken dat die vergunningen niet zullen kunnen worden verleend. Het experimentele karakter van de proefboring biedt op zichzelf, anders dan het college betoogt, onvoldoende aanknopingspunt om aan te nemen dat de tijdelijkheid van de boorlocatie óók is gewaarborgd, als ter plaatse een winbare hoeveelheid gas wordt opgespoord en oprichting van de boordkelders, de fundamenten en het hekwerk beperkt blijft tot de toegestane termijn. Het college kon onder deze omstandigheden niet krachtens artikel 17 van de WRO vrijstelling verlenen en mocht daarom geen bouwvergunning verlenen, als het heeft gedaan. Aan de overige in hoger beroep naar voren gebrachte gronden, komt de Afdeling niet toe.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. Aangezien de rechtbank de besluiten van 9 december 2003 heeft vernietigd, moet de aangevallen uitspraak in zoverre, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, worden bevestigd. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het door Vermilion tegen het besluit van 9 juli 2002 gemaakte bezwaar niet niet-ontvankelijk heeft verklaard, de primaire besluiten van 9 juli 2002 niet heeft herroepen en de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning niet alsnog heeft geweigerd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dit alsnog doen. Voorts zal de Afdeling het college op na te melden wijze verwijzen in de kosten die bij appellanten in verband met de behandeling van het bezwaar zijn opgekomen.

2.6. Gelet op het vorenstaande, zijn de tegen het besluit van 20 september 2005 gerichte beroepen van appellanten en Vermilion reeds om die reden gegrond en dient het besluit te worden vernietigd.

2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 juli 2005 in de zaken nrs. 04/110 en 04/113, doch slechts voor zover het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V. tegen het besluit van 9 juli 2002 gemaakte bezwaar daarbij niet niet-ontvankelijk is verklaard en de besluiten van 9 juli 2002, kenmerk 2001-0381, daarbij niet zijn herroepen;

III. doet dat alsnog;

IV. weigert de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning;

V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 9 december 2003;

VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VII. verklaart de beroepen van appellanten en Vermilion tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân van 20 september 2005, kenmerk 05092004.aat, gegrond;

VIII. vernietigt dat besluit;

IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân tot vergoeding van bij [appellant] en overige appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep, het bezwaar tegen de besluiten van 9 juli 2002, en het beroep tegen het besluit van 20 september 2005 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1655,36 (zegge: zestienhonderdvijfenvijftig euro en zesendertig cent), waarvan € 1610, 00 (zegge: zestienhonderdtien euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Skarsterlân onder vermelding van het zaaknummer aan appellanten te worden betaald, des dat betaling aan [appellant] de gemeente bevrijdt van verschuldigdheid aan de overige appellanten;

X. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân tot vergoeding van bij Vermilion Oil and Gas Netherlands B.V. in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 20 september 2005 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Skarsterlân onder vermelding van het zaaknummer aan Vermilion Oil and Gas Netherlands B.V. te worden betaald;

XI. gelast dat de gemeente Skarsterlân aan [appellant] en overige appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en beroep tegen het besluit van 20 september 2005 betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt;

XII. gelast dat de gemeente Skarsterlân aan Vermilion Oil and Gas Netherlands B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep tegen het besluit van 20 september 2005 betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006

163-422.