Uitspraak 200505837/1


Volledige tekst

200505837/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hillen & Roosen B.V." (hierna: Hillen & Roosen) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van 36 appartementen op het perceel, kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie F, nummer 7067, plaatselijk bekend Wendelaarstraat/Kooimeerlaan 26 te Alkmaar (hierna: het perceel).

Bij besluit van 2 maart 2005 heeft het college de daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 7 juli 2004 gehandhaafd, met dien verstande dat het alsnog een zogenoemde binnenplanse vrijstelling heeft verleend voor het aanbrengen van een plat dak in plaats van een kap en heeft bepaald dat 54 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd in plaats van 46.

Bij uitspraak van 8 juni 2005, verzonden op 9 juni 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het college opgedragen een nieuwe beslissing op de gemaakte bezwaren te nemen en het besluit van 7 juli 2004 geschorst tot zes weken na de datum van verzending van die nieuwe beslissing.

Tegen deze uitspraak hebben Hillen & Roosen bij brief van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en het college bij brief van 7 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2005, hoger beroep ingesteld.

Bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [appellanten] van antwoord gediend.

Bij besluit van 26 september 2005 heeft het college de door [appellanten] gemaakte bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard, aan de bouwvergunning de voorwaarde verbonden dat acht parkeerplaatsen worden aangelegd, zoals aangegeven op de bij de bouwvergunning behorende tekening "Terreinindeling", en ontheffing verleend, als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening van de gemeente Alkmaar (hierna: de bouwverordening).

Bij brief van 1 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [appellanten] een zienswijze ingediend.

Bij afzonderlijke brieven van 24 november 2005 hebben Hillen & Roosen en het college de door hen ingestelde hoger beroepen ingetrokken.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2006, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn Hillen & Roosen, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ten tijde van het nemen van het besluit van 26 september 2005 waren bij de Afdeling de hoger beroepen van het college en Hillen & Roosen tegen voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter aanhangig. Gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt het besluit van 26 september 2005 geacht eveneens onderwerp te zijn geworden van de gedingen in hoger beroep. In deze gedingen hebben [appellanten] bij brief van 1 november 2005 kenbaar gemaakt zich met het nadere besluit van 26 september 2005 niet te kunnen verenigen. Nu dit besluit niet aan het bezwaar van [appellanten] tegemoet komt, volgt uit voornoemde bepalingen dat hiertegen van de zijde van [appellanten] een beroep van rechtswege is ontstaan. Met de intrekking van de hoger beroepen kunnen het college en Hillen & Roosen niet bewerkstelligen dat het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 26 september 2005 teniet wordt gedaan.

2.2. Uit de stukken is gebleken dat het besluit van 26 september 2005 aan belanghebbenden is toegezonden waardoor, anders dan [appellanten] betogen, voldaan is aan het vereiste van bekendmaking van een besluit zoals bepaald in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.

2.3. Anders dan [appellanten] betogen voldoet de ruimtelijke onderbouwing van het project, zoals aangevuld bij het besluit van 26 september 2005, aan de daaraan te stellen eisen. De door de rechtbank genoemde strijdigheden van het bouwplan met het bestemmingsplan, waaronder met name de bouwhoogte, die bij het vernietigde besluit van 2 maart 2005 niet onderkend waren, zijn daarin thans opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling is bij het besluit van 26 september 2005 voldoende gemotiveerd dat ook op die punten voor het bouwplan vrijstelling kon worden verleend.

2.4. De van het bouwplan deel uitmakende halfondergrondse parkeergarage zal plaats bieden aan 46 auto's. Bij het besluit van 26 september 2005 is om te voldoen aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening aan de bouwvergunning de voorwaarde verbonden dat naast het appartementengebouw, aan de zijde van de Wendelaarhof, nog eens acht parkeerplaatsen worden aangelegd, zoals aangegeven op een bij de bouwvergunning behorende tekening. Omdat deze parkeerplaatsen niet geheel op eigen terrein zijn geprojecteerd, maar deels op de openbare weg, is daarbij ook ontheffing verleend, als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening.

Niet bestreden is dat een aantal van 54 parkeerplaatsen voldoende is om in de parkeerbehoefte te voorzien. Anders dan [appellanten] betogen, bestaat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, geen grond voor het oordeel dat de Wendelaarhof onvoldoende breed is om voormelde acht parkeerplaatsen te kunnen realiseren zonder dat een verkeersonveilige situatie ontstaat. Dat sprake is van andere belemmeringen voor de aanleg van de acht parkeerplaatsen is evenmin gebleken. Aan de twijfel van verzoekers of de acht parkeerplaatsen daadwerkelijk worden gerealiseerd moet worden voorbijgegaan, omdat het daarbij gaat om de handhaving van het bestreden besluit, nu vergunninghouder gehouden is de aanleg van 54 parkeerplaatsen conform de alsnog aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde te realiseren.

2.5. In hetgeen [appellanten] naar voren hebben gebracht over onder meer de schaduwwerking van het gebouw en de hinder die ontstaat door het inschijnen van lichten vanuit de parkeergarage kan onvoldoende grond worden gevonden voor het oordeel dat als gevolg van de realisering van het bouwplan hun woongenot zodanig zal verslechteren en zij zodanige schade zullen lijden, dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot handhaving van de vrijstelling heeft kunnen besluiten.

Ook overigens ziet de Afdeling geen grond voor dat oordeel. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het perceel in een stedelijke omgeving is gelegen. Voorts is in de beoordeling betrokken dat de hinder die [appellanten] vrezen te zullen ondervinden van het bouwplan slechts in beperkte mate voorkomt uit de onderdelen van het bouwplan waarop de verleende vrijstelling ziet. Voor zover verzoekers menen schade te lijden als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening staat voor hen de mogelijkheid open om bij de gemeenteraad een verzoek om schadevergoeding in te dienen.

2.6. Het beroep tegen het besluit van 26 september 2005 is derhalve ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006

17-444.