Uitspraak 200904964/1/H1


Volledige tekst

200904964/1/H1.
Datum uitspraak: 3 februari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats], gemeente Wymbritseradiel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 28 mei 2009 in zaak nr. 08/1689 in het geding tussen:

[wederpartij] wonend te [plaats], Wymbritseradiel

en

het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel (hierna: het college) het verzoek van [wederpartij] om handhaving ten aanzien van een paardenbak op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 20 juni 2008 heeft het college het door [wederpatij] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 juni 2008, voor zover dat ziet op het gebruik van de paardenbak in strijd met het bestemmingsplan, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[wederpartij] en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam voor DAS Rechtsbijstand, is verschenen. Voorts is daar [wederpartij] gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Jutrijp 2000" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "agrarische doeleinden".

Ingevolge artikel 7 van de planvoorschriften zijn de gronden bestemd voor agrarische cultuurgronden en melk- en weideveehouderij-, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven.

Ingevolge artikel 15B van de planvoorschriften mag het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken dat in strijd is met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, worden voortgezet en gewijzigd, zo lang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de paardenbak zelf onder het overgangsrecht valt. Dit is in hoger beroep niet betwist. In hoger beroep is alleen het gebruik van de paardenbak aan de orde.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zelf onderzoek heeft gedaan naar de intensivering van het gebruik van de paardenbak. Zij had moeten overwegen dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van intensivering en dat het college daar verder onderzoek naar moest doen.

2.3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 februari 2006 in zaak nr. 200503095/1) rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. In dit geval betekent dat dat [appellant] aannemelijk moet maken dat het gebruik van de paardenbak niet is geïntensiveerd.

Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank buiten haar bevoegdheid is getreden, faalt dit betoog. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Ingevolge artikel 8:69, derde lid, van de Awb kan de rechtbank ambtshalve de feiten aanvullen. In beroep bij de rechtbank heeft[wederpartij] betoogd dat het gebruik niet onder het overgangsrecht valt omdat het is geïntensiveerd. Ter zitting bij de rechtbank is dit aan de orde geweest en is door de rechtbank navraag gedaan naar de intensiteit van het gebruik in de loop der jaren. De rechtbank heeft dit betrokken in haar beoordeling. Hiermee is de rechtbank niet buiten haar bevoegdheid getreden.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er een intensivering van het gebruik van de paardenbak naar aard heeft plaatsgevonden. Hij voert aan dat de rechtbank slechts heeft gekeken naar het aantal mensen dat gebruik heeft gemaakt van de paardenbak en niet naar de dagelijkse of wekelijkse tijdsduur van het gebruik. De frequentie van het gebruik van de paardenbak voor en na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is vergelijkbaar, aldus [appellant]. Verder werd ook voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan instructie gegeven.

2.4.1. Ter zitting is komen vast te staan dat destijds paarden van [appellant] werden bereden door zijn neef en de verzorgster van de paarden. Thans worden in de paardenbak paarden en pony's van derden en door deze derden bereden. Reeds daarom is het gebruik van de paardenbak naar aard geïntensiveerd. Of de dagelijkse of wekelijkse tijdsduur van het gebruik gelijk is gebleven, is daarbij niet van belang.

Het betoog faalt

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Overigens acht de Afdeling het - zoals ter zitting ook aan de orde is gesteld - aanbevelenswaardig dat partijen zich met elkaar verstaan omtrent de precisering van de mate en de wijze van het gebruik van de paardenbak, en de in verband daarmee eventueel te nemen maatregelen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010

270-642.