Uitspraak 200808579/1/R1


Volledige tekst

200808579/1/R1.
Datum uitspraak: 27 januari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de vereniging Bewoners Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en [appellant sub 2 A], gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Teylingen (hierna: de raad) bij besluit van 13 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Overteylingen".

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2008, de vereniging Bewoners Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en [appellant sub 2 A] (hierna: BBNS en [appellant sub 2 A]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, [appellanten sub 3] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2008, beroep ingesteld.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellante sub 1], BBNS en [appellant sub 2 A], [appellant sub 4] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellante sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2009, waar BBNS en [appellant sub 2 A], vertegenwoordigd door mr. H.E. Sluis, advocaat te Zeist, en [voorzitter] van BBNS, [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, [appellant sub 4], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ing. H.L. de Lange, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Zandstra en mr. T.H. Aandewiel, ambtenaren van de gemeente, en G. van der Meer, wethouder, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van het woongebied Overteylingen inclusief de herontwikkeling van het woonzorgcomplex De Schutse direct ten noorden van het centrum van Sassenheim.

[appellante sub 1]

2.3. [appellante sub 1] stelt in beroep dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gemeentebestuur voldoende concrete inspanningen heeft geleverd om tot een verplaatsing te komen van haar bedrijf.

Voorts betoogt zij dat de veelheid aan ingediende planologische bezwaren gezamenlijk had moeten worden aangemerkt als een zwaarwegend collectief bezwaar dat had moeten leiden tot onthouding van goedkeuring aan het plan.

2.3.1. Voor het overige heeft [appellante sub 1] zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar dan wel herhalen van de inhoud van de zienswijze en bedenkingen.

In de Nota van beantwoording respectievelijk de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze respectievelijk bedenkingen. Voor zover [appellante sub 1] met haar stelling, dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen planologische bezwaren heeft, betoogt dat niet al haar bedenkingen zijn besproken, overweegt de Afdeling dat in het bestreden besluit op alle bedenkingen van [appellante sub 1] is ingegaan.

[appellante sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze weerlegging onjuist zou zijn.

2.3.2. Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling in het navolgende alleen inhoudelijk ingaan op de onder 2.3 weergegeven beroepsgronden.

2.4. Vast staat dat [appellante sub 1], die aan de [locatie 1] een bollenteeltbedrijf exploiteert, niet als zodanig is bestemd. Uit de stukken, waaronder correspondentie tussen [appellante sub 1] en het college van burgemeester en wethouders en Ballast Nedam, volgt dat vanaf 1999 tussen partijen overleg heeft plaatsgevonden over de verwerving van de gronden van [appellante sub 1] dan wel verplaatsing van het bedrijf naar een andere locatie. Zo heeft [appellante sub 1] een concrete hervestigingslocatie aangedragen, waarvoor het gemeentebestuur zich ook actief heeft ingezet, maar die niettemin is afgewezen omdat het provinciebestuur daaraan niet wilde meewerken. Ter zitting is door de raad meegedeeld dat [appellante sub 1] onlangs interesse heeft getoond in een nieuwe locatie binnen de gemeente. De raad heeft verklaard die optie serieus te onderzoeken met de ontwikkelaar van het desbetreffende bedrijfsterrein. Voorts zijn aanbiedingen gedaan voor de verwerving van de gronden van [appellante sub 1], die echter door haar zijn afgewezen.

2.5. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het verwerven van de gronden in samenhang met het verplaatsen van het bedrijf de voorkeur geniet. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet voldoende heeft ingespannen om tot verplaatsing van het bedrijf te komen. Daarbij is van belang dat ter zitting door de raad is gesteld dat [appellante sub 1] heeft aangegeven niet uit de gemeente Teylingen te willen vertrekken. Onder die omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad locaties buiten Teylingen, in de regio Holland-Rijnland, ten onrechte niet heeft onderzocht.

Het college heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat nog geen financiële overeenstemming is bereikt of een alternatieve locatie voor het bedrijf is gevonden aan de goedkeuring van het plan niet in de weg hoeft te staan.

Nu de raad ter zitting bovendien heeft aangegeven zo nodig tot onteigening over te gaan, is aannemelijk dat de bestemming binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.

De Afdeling is voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat volgens [appellante sub 1] vele planologische bezwaren tegen het plan zijn ingediend niet betekent dat sprake is van schending van een zwaarwegend collectief belang dat had moeten leiden tot onthouding van goedkeuring aan het plan.

Het betoog faalt.

[appellant sub 3]

2.6. [appellant sub 3] stelt in beroep dat het college geen blijk heeft gegeven van serieus onderzoek naar de problematiek van verkeersbewegingen en ten onrechte alternatieve ontsluitingen niet heeft onderzocht. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat er in het kader van de luchtkwaliteit geen rekening mee is gehouden dat hij COPD-patiënt is.

2.6.1. Voor het overige heeft [appellant sub 3] zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar dan wel herhalen van de inhoud van de zienswijze en bedenkingen.

In de Nota van beantwoording respectievelijk de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze respectievelijk bedenkingen.

[appellant sub 3] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze weerlegging onjuist zou zijn.

2.6.2. Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling in het navolgende alleen inhoudelijk ingaan op de onder 2.6 weergegeven beroepsgronden.

2.7. Het college stelt zich op het standpunt dat het gemeentebestuur uitvoerig verkeerskundig onderzoek heeft gedaan naar de bestaande toestand en de mogelijke en gewenste ontwikkeling, waarbij verschillende verkeersontsluitingsvarianten zijn afgewogen en waarbij onder andere onderzoek is gedaan naar sluipverkeer, de wegcapaciteit en de verkeersveiligheid.

2.8. In de plantoelichting is ingegaan op de externe en interne ontsluiting voor het autoverkeer en de verkeersproductie, -intensiteiten en -afwikkeling. Als bijlagen bij de plantoelichting zijn onder meer gevoegd de "Verkenning effecten verkeersontsluiting Overteylingen", waarin verschillende alternatieven zijn bezien, en verkeerstellingen uit 2007. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college nader onderzoek naar de problematiek van de verkeersbewegingen had moeten verrichten.

De omstandigheid dat [appellant sub 3] COPD-patiënt is, is niet een factor die de raad of het college bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit had behoeven te betrekken.

Het betoog faalt.

Conclusie wat betreft [appellante sub 1] en [appellant sub 3]

2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het door hen aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] zijn ongegrond.

BBNS en [appellant sub 2 A]

2.10. Het beroep van BBNS en [appellant sub 2 A] voor zover gericht tegen de goedkeuring van artikel 19 van de planvoorschriften, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.11. Behoudens de in 2.12, 2.13, 2.14, 2.15 en 2.16 genoemde beroepsgronden hebben BBNS en [appellant sub 2 A] zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar dan wel herhalen van de inhoud van de zienswijze en bedenkingen.

In de Nota van beantwoording respectievelijk de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze respectievelijk bedenkingen.

BBNS en [appellant sub 2 A] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze weerlegging onjuist zou zijn.

Gelet hierop zal de Afdeling in het navolgende alleen inhoudelijk ingaan op voornoemde beroepsgronden.

2.12. BBNS en [appellant sub 2 A] stellen in beroep dat het plan niet had mogen worden goedgekeurd voordat zekerheid bestaat over de ontsluiting over het terrein van [appellante sub 1] en de inrichting van de wegen volgens het concept Duurzaam Veilig.

2.12.1. Zoals de Afdeling in 2.5 heeft overwogen, heeft college zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat nog geen financiële overeenstemming is bereikt of een alternatieve locatie voor [appellante sub 1] is gevonden aan de goedkeuring van het plan niet in de weg hoeft te staan. Voldoende is dat aannemelijk is dat de ontsluitingsweg binnen de planperiode wordt verwezenlijk. Zoals eveneens al is overwogen in 2.5, is dat het geval.

Het betoog faalt.

2.12.2. De Teijlingerlaan is volgens het deskundigenbericht een overzichtelijke ontsluitingsweg die thans al grotendeels in overeenstemming is met het concept Duurzaam Veilig. Voorts is van belang dat de raad ter zitting heeft verklaard dat wordt onderzocht of de uitvoegstrook op de Carolus Clusiuslaan in de richting van de Teijlingerlaan kan worden verwijderd, waardoor het minder aantrekkelijk wordt om de Teijlingerlaan op te rijden bij het ontstaan van congestie in met name de ochtend- en avondspits. Of de uitvoegstrook daadwerkelijk zal worden verwijderd is evenwel onder meer afhankelijk van de medewerking van het provinciebestuur. BBNS en [appellant sub 2 A] hebben niet aannemelijk gemaakt dat verwijdering van de uitvoegstrook noodzakelijk is voor een veilige inrichting van de Teijlingerlaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek naar de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid op onder andere de Teijlingerlaan had moeten worden afgewacht.

Wat betreft de Hoofdstraat heeft de raad ter zitting verklaard dat de inrichting volgens het concept Duurzaam Veilig in het ontwerp van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan, waarvan de vaststelling is gepland voor februari 2010, is voorzien voor 2013. Gelet hierop is aannemelijk dat inrichting van de Hoofdstraat volgens het concept Duurzaam Veilig binnen de planperiode zal plaatsvinden.

Het betoog faalt.

2.13. BBNS en [appellant sub 2 A] stellen in beroep voorts dat de maximale bouwhoogte van de zogenoemde Urban villa's in strijd is met de Nota van uitgangspunten en met toezeggingen die daarover zijn gedaan in de vergadering van de Commissie Ruimte. Voorts is het plan, anders dan het college stelt, gelegen in het gebied waarop het Pact van Teylingen betrekking heeft en daarmee in strijd.

2.13.1. Op 27 maart 2001 heeft de raad van de voormalige gemeente Sassenheim de Nota van uitgangspunten en randvoorwaarden vastgesteld (hierna: de Nota). Volgens het deskundigenbericht past het onderhavige bestemmingsplan hierin. In het bijzonder is het bouwvolume van de Urban villa's volgens het deskundigenbericht in overeenstemming met de Nota omdat het volume aansluit bij dat van de bollenschuur in het westelijke deel. In hetgeen BBNS en [appellant sub 2 A] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding daaraan te twijfelen. Over het betoog van BBNS en [appellant sub 2 A] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan er in zou voorzien dat de maximale bouwhoogte van de Urban villa's niet hoger zou zijn dan 14 meter. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.

Het betoog faalt.

2.13.2. Ter zitting is komen vast te staan dat het college niet betwist dat het plangebied is gelegen in de duin- en bollenstreek, het gebied waarop het Pact van Teylingen betrekking heeft. Het Pact van Teylingen bevat een set van afspraken tussen verschillende partijen, waaronder de voormalige gemeente Sassenheim en de provincie Zuid-Holland. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat het plangebied in het Pact van Teylingen niet is aangemerkt als te behouden bollengebied. Bovendien is het Pact van Teylingen volgens de tekst te beschouwen als een manifest waaraan geen juridische rechten kunnen worden ontleend of waarmee juridische verplichtingen kunnen worden opgelegd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college goedkeuring aan het plan had moeten onthouden wegens strijd met het Pact van Teylingen.

Het betoog faalt.

2.14. BBNS en [appellant sub 2 A] stellen in beroep voorts dat de term "bijbehorende voorzieningen" voor het wooncomplex Sassembourg te onbepaald is, waardoor geen enkele functie kan worden geweerd. Zij wijzen in dat verband op de al aanwezige baxterapotheek.

2.14.1. Het plan voorziet ter plaatse van het huidige verzorgingshuis "De Schutse" in de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" met de subbestemming "Mwx" ten behoeve van het nieuwe woon- en zorgcomplex Sassembourg. Deze gronden zijn ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften bestemd voor een wooncomplex en daarbij behorende voorzieningen.

Ingevolge artikel 1, lid 26, van de planvoorschriften wordt onder wooncomplex verstaan een complex met zelfstandige wooneenheden en intramurale zorgeenheden met bijbehorende voorzieningen waarbij in meer of mindere mate zorg wordt verleend aan de bewoners, alsmede maatschappelijke en commerciële voorzieningen en een horecabedrijf.

2.14.2. In hetgeen BBNS en [appellant sub 2 A] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" en de subbestemming "Mwx" expliciet had moeten worden beperkt tot de functies die zijn voorzien in het zorgconcept voor Sassembourg. De term "bijbehorende voorzieningen" in artikel 1, lid 26, van de planvoorschriften, is beperkt tot voorzieningen behorend bij intramurale zorgeenheden. Gelet hierop is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, zeker dat, anders dan BBNS en [appellant sub 2 A] vrezen, ten gevolge van de term "bijbehorende voorzieningen" geen lint van detailhandel op de begane grond mogelijk kan worden gemaakt. Voor zover BBNS en [appellant sub 2 A] vrezen dat ter plaatse industriële activiteiten, waaronder zij de zogenoemde baxterapotheek scharen, worden toegelaten, overweegt de Afdeling dat de tekst van artikel 6, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 26, van de planvoorschriften industriële activiteiten niet toelaat. Indien op de desbetreffende gronden activiteiten zullen worden verricht die in strijd zijn met de planvoorschriften, kan aan het gemeentebestuur worden verzocht handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

2.15. BBNS en [appellant sub 2 A] stellen in beroep voorts dat het college de algemene vrijstellingsbevoegdheid van artikel 18 niet had mogen goedkeuren zonder daaraan nadere voorwaarden te verbinden. Volgens hen is in alle onderzoeken met de extra bouwmogelijkheden die dit artikel biedt geen rekening gehouden.

2.15.1. Het college stelt dat in de onderzoeken die aan het plan ten grondslag liggen rekening is gehouden met bouwmogelijkheden die na vrijstelling mogelijk zijn. In hetgeen BBNS en [appellant sub 2 A] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding daaraan te twijfelen. Overigens wijst de Afdeling er op dat het college slechts goedkeuring kan verlenen of goedkeuring kan onthouden aan het plan of een gedeelte daarvan, maar daaraan geen nadere voorwaarden kan verbinden.

Het betoog faalt.

2.16. BBNS en [appellant sub 2 A] stellen in beroep voorts wat betreft de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit onder meer dat er verschillen zijn in de verhoudingen licht verkeer, middelzwaar verkeer en zwaar verkeer die zijn gehanteerd in het luchtkwaliteitsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het plan en in het Rapport Luchtkwaliteit 2006 gemeente Teylingen van de milieudienst West-Holland (hierna: het Rapport Luchtkwaliteit 2006). Voorts is in het Rapport Luchtkwaliteit 2006 uitgegaan van hogere verkeersintensiteiten op de Teijlingerlaan, aldus BBNS en [appellant sub 2 A].

2.16.1. Onweersproken is dat voornoemde verschillen wat betreft de Teijlingerlaan/Hoofdstraat bestaan en dat in het luchtkwaliteitsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het plan is uitgegaan van meer licht verkeer dan in het Rapport Luchtkwaliteit 2006. Voorts staat vast dat dit laatste rapport dateert van 27 september 2007, derhalve ook van voor de vaststelling van het plan, zodat zowel de raad als het college dit bij de besluitvorming behoorde te betrekken.

In de stukken noch ter zitting heeft de raad of het college een verklaring gegeven voor deze verschillen. Gelet op het feit dat de emissies van vrachtverkeer veel groter zijn dan de emissies van personenauto's en het verschil in verkeersintensiteiten op de Teijlingerlaan meer dan een factor twee bedraagt, is de Afdeling van oordeel dat niet is uitgesloten dat het luchtkwaliteitsonderzoek in zoverre niet berust op juiste uitgangspunten. De enkele niet nader onderbouwde stelling van het college dat de verschillen zo klein zijn dat deze niet relevant zijn voor de uitkomsten van het onderzoek, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de stelling van het college dat het Rapport Luchtkwaliteit 2006, dat niet is meegenomen in het deskundigenbericht, in het kader van een eventueel vast te stellen saneringsplan is opgesteld.

Gelet hierop heeft het college zich bij zijn aanname dat wordt voldaan aan de grenswaarden ten onrechte gebaseerd op het luchtkwaliteitsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het plan. Daarbij komt dat op 15 november 2007 de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking is getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 vastgesteld besluit. Het plan is vastgesteld na 15 november 2007 en derhalve is titel 5.2 en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. Anders dan het college betoogt, hebben de in artikel V opgenomen woorden "of ontwerpbesluit" uitsluitend betekenis in de fase tussen ontwerpbesluit en vaststelling van een besluit. Op een ontwerpplan dat voor de inwerkingtreding van de wet ter inzage is gelegd is het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing, terwijl op de vaststelling van een plan, als deze na de inwerkingtreding van de wet heeft plaatsgevonden, de bepalingen uit de Wet milieubeheer van toepassing zijn. Het college heeft dit niet onderkend, aangezien het is uitgegaan van de toepasselijkheid van het Besluit luchtkwaliteit 2005 op het plan.

Het betoog slaagt. Gelet hierop behoeft hetgeen BBNS en [appellant sub 2 A] overigens tegen het luchtkwaliteitsonderzoek hebben aangevoerd geen bespreking.

[appellant sub 4]

2.17. [appellant sub 4] sluit zich in beroep aan bij het beroep van BBNS en [appellant sub 2 A]. In zoverre verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor naar aanleiding van het beroep van BBNS en [appellant sub 2 A] heeft overwogen.

2.18. Verder betwist [appellant sub 4] in zijn reactie op het deskundigenbericht wat betreft de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit dat de bijdrage van het luchtverkeer in Sassenheim is verdisconteerd in de achtergrondwaarde.

Voorts stelt [appellant sub 4] zich in zijn reactie op het deskundigenbericht op het standpunt dat de Urban villa's niet passen in de Nota, omdat deze niet alzijdig maar oostelijk zijn georiënteerd, alsmede dat deze een factor 2,25 groter zijn dan in een eerder gepubliceerd plan.

2.18.1. [appellant sub 4] geeft in het beroepschrift verder een inleiding in en een historische achtergrond van het geschil. Voor het overige heeft [appellant sub 4] zich in het beroepschrift beperkt tot het herhalen van de inhoud van de zienswijze en bedenkingen.

In de Nota van beantwoording respectievelijk de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze respectievelijk bedenkingen.

[appellant sub 4] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze weerlegging onjuist zou zijn.

2.18.2. Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling in het navolgende alleen inhoudelijk ingaan op de onder 2.18 weergegeven beroepsgronden.

2.19. Voor zover het bouwvolume en de oriëntatie van de Urban villa's afwijkt van hetgeen daarover in de Nota is vermeld, overweegt de Afdeling dat de Nota slechts heeft gediend als onderlegger van het bestemmingsplan. Voor het oordeel dat de raad daarvan niet had mogen afwijken, bestaat geen aanleiding. De enkele omstandigheid dat van de Nota wordt afgeweken betekent voorts niet dat de Urban villa's stedenbouwkundig niet goed zijn ingepast. In dat verband acht de Afdeling van belang dat volgens het deskundigenbericht is getracht de stedenbouwkundige inpassing van de Urban villa's te waarborgen door de afstanden tot omliggende bebouwing en de ligging in een groene setting en aan een waterpartij.

Het betoog faalt.

2.20. Wat betreft de gehanteerde achtergrondconcentraties is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 4] met de stelling dat vliegtuigen in Sassenheim laag overkomen niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het gehanteerde CAR-model van onjuiste achtergrondconcentraties is uitgegaan.

Het betoog faalt.

Conclusie wat betreft BBNS en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 4]

2.21. De conclusie is dat hetgeen BBNS en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en in strijd met artikel V van de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) en niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel V van de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) te worden vernietigd.

Proceskostenveroordeling

2.22. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van BBNS en [appellant sub 2 A] te worden veroordeeld. Wat betreft [appellant sub 4] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Wat betreft [appellante sub 1] en [appellant sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de vereniging Bewoners Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en [appellant sub 2 A] niet-ontvankelijk voor zover het betreft de goedkeuring van artikel 19 van de planvoorschriften;

II. verklaart het beroep van de vereniging Bewoners Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en [appellant sub 2 A], voor zover ontvankelijk, en het beroep van [appellant sub 4] geheel gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van 28 oktober 2008, kenmerk PZH-2008-932348;

IV. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en het beroep van [appellanten sub 3] ongegrond;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij de vereniging Bewoners Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en [appellant sub 2 A] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan de vereniging Bewoners Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en [appellant sub 2 A] en [appellant sub 4] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor de vereniging Bewoners Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en [appellant sub 2 A], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 4] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010

410.