Uitspraak 200909734/1/H2


Volledige tekst

200909734/1/H2.
Datum uitspraak: 21 januari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de stichting Stichting Islamitische Scholen Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

verzoekster,

en

de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris) de bekostiging van de As Siddieq-school, waarvan de stichting Stichting Islamitische Scholen Amsterdam (hierna: de stichting) het bevoegd gezag is, gedeeltelijk op te schorten.

Tegen dit besluit heeft de stichting bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 januari 2010, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag, en [medewerker], in dienst van de stichting, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Bootsma, advocaat te Den Haag, en A.B. Dijkstra, inspecteur van het onderwijs, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het verzoek strekt ertoe dat de staatssecretaris alsnog het bij besluit van 12 oktober 2009 opgeschorte deel van de bekostiging betaalt.

2.2. De staatssecretaris heeft met toepassing van artikel 164, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs vijf procent van de bekostiging van de As Siddieq-school opgeschort, omdat deze school naar diens oordeel ook na een langdurig traject van intensief toezicht niet voldoet aan de wettelijke voorschriften inzake het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie. De inspecteur van het onderwijs heeft bij brief van 18 december 2008 prestatieafspraken vastgelegd die met de stichting zijn gemaakt die ertoe moeten leiden dat de school uiterlijk per 1 maart 2010 aan de vereisten voldoet. Het bestreden besluit is onder meer gebaseerd op het oordeel van de staatssecretaris dat de school onvoldoende van deze afspraken heeft gerealiseerd, waardoor het vertrouwen dat de stichting alsnog uiterlijk per 1 maart 2010 aan de vereisten voldoet niet langer is gerechtvaardigd, zodat een financiële prikkel in de vorm van opschorting van de bekostiging is aangewezen.

2.3. In de stukken en ter zitting heeft de staatssecretaris gesteld dat op het moment dat de As Siddieq-school alsnog voldoet aan de wettelijke vereisten ter zake, de opgeschorte bekostiging alsnog aan de stichting wordt betaald. De staatssecretaris heeft daarbij toegezegd dat de inspecteur van het onderwijs in de eerste week na 1 maart 2010 een aanvang zal maken met het onderzoeken of de school aan die vereisten voldoet en dat in geval het antwoord bevestigend is, verwacht wordt dat de betaling van het opgeschorte deel van de bekostiging uiterlijk halverwege de maand april van 2010 zal worden hervat. De staatssecretaris heeft voorts gesteld dat de beslissing op het door de stichting tegen het besluit van 12 oktober 2009 gemaakte bezwaar voor april 2010 wordt verwacht.

Nu, naar de staatssecretaris heeft aangegeven, niet later dan 15 april 2010 beslist zal worden of de stichting alsnog aanspraak kan maken op het thans opgeschorte deel van de bekostiging en op grond van het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat de stichting over voldoende geldelijke middelen beschikt om de relatief beperkte en wellicht tijdelijke daling van de inkomsten uit bekostiging tot dat tijdstip te dragen en het opgeschorte deel van de bekostiging alsnog aan haar wordt betaald wanneer de staatssecretaris alsdan oordeelt, dat de As Siddieq-school aan de vereisten voldoet, is niet sprake van een zodanig zwaarwegend en spoedeisend belang dat de gevraagde voorlopige voorziening moet worden getroffen, zodat niet vooruitgelopen behoeft te worden op een eventueel in de bodemprocedure te geven oordeel ten principale. Mocht de nadere besluitvorming naar het oordeel van verzoekster alsnog leiden tot een situatie dat zodanig nadeel wel aanwezig is, dan kan zij zich wederom met een verzoek als het onderhavige tot de voorzitter wenden.

2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2010

362.