Uitspraak 200902151/1/H1


Volledige tekst

200902151/1/H1.
Datum uitspraak: 20 januari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 maart 2009 in zaken nrs. 09/447, 09/448, 09/449, 09/450, 09/451, 09/452 en 09/2 in het geding tussen:

[wederpartijen] wonend onderscheidenlijk gevestigd te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zundert.

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 29 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert (hierna: het college) de aanvragen om bouwvergunningen van [wederpartijen] (hierna tezamen in enkelvoud: [wederpartij]) voor het vergroten van een tuinbouwkas op het perceel [locatie 1] te [plaats], voor het oprichten van een kassenbouwcomplex op het perceel [locatie 2] te [plaats] en om bouwvergunning eerste fase voor het vergroten van een bedrijfshal op het perceel [locatie 1] te [plaats], aangehouden.

Bij besluit van 22 december 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2009, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Het college, [appellanten sub 2], [appellant sub 3] en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd N.P. Schmitt, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. W.J. Bosma, advocaat te Breda, en [appellanten sub 2] en [appellant sub 3], beiden bijgestaan door mr. W. Krijger, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit op bezwaar van 22 december 2008 vernietigd omdat voor het college vanaf 24 april 2008 geen grond meer bestond de beslissing omtrent de aanvragen om bouwvergunning aan te houden en ten gevolge daarvan, nu die aanvragen niet in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" (hierna: het bestemmingsplan), daarvoor van rechtswege bouwvergunningen zijn verleend.

2.2. [appellant sub 3], [appellanten sub 2] en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gevraagde bouwvergunningen van rechtswege zijn verleend. [appellant sub 3], [appellanten sub 2] voeren daartoe aan dat de aanvragen om bouwvergunning in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het college voert daartoe aan dat de aanhouding van de beslissing omtrent de bouwaanvragen nog voortduurde.

2.2.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Ingevolge het vierde lid, is, indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid, de bouwvergunning van rechtswege verleend.

Ingevolge artikel 50, het eerste lid, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.

2.2.2. Ter zitting is komen vast te staan dat de bouwaanvragen door de overschrijding van de maximaal toegestane goothoogte in strijd zijn met het bestemmingsplan. Dit betekent dat de gevraagde bouwvergunningen, nu voor de verlening daarvan het verlenen van vrijstelling noodzakelijk is, niet van rechtswege zijn verleend. De betogen slagen. Voorts betekent dit dat er voor het college geen grond bestond de beslissing omtrent die bouwaanvragen aan te houden. Hetgeen het college heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.

2.3. De hoger beroepen van [appellant sub 3], [appellanten sub 2] en het college zijn gegrond. Nu echter het dictum van de aangevallen uitspraak juist is, dient deze, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.4. Het college dient ten aanzien van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] gestelde kosten ten bedrage van € 5000,00 komen niet op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vergoeding in aanmerking, aangezien deze kosten betrekking hebben op de bezwaarprocedure, waarvoor de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb een eigen voorziening geven.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Zundert, [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] gegrond;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zundert tot vergoeding van bij:

- [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. wijst de verzoeken om schadevergoeding af;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zundert aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor [appellanten sub 2] en € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor [appellant sub 3] voor de behandeling van de hoger beroepen vergoedt;

VI. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Zundert griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010

270-543.