Uitspraak 200901581/1/H1


Volledige tekst

200901581/1/H1.
Datum uitspraak: 13 januari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2009 in zaak nr. 08/1923 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam (hierna: het dagelijks bestuur) zijn beslissing om jegens [wederpartij] bestuursdwang toe te passen ter zake van het op 29 augustus 2007 ontmantelen van een illegale hennepkwekerij in het pand op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) op schrift gesteld. Daarbij heeft het dagelijks bestuur besloten dat de kosten voor toepassing van bestuursdwang voor rekening van [wederpartij] komen.

Bij besluit van 20 maart 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 januari 2009, verzonden op 21 januari 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 april 2009.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 18 mei 2009 heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] tegen het besluit van 9 oktober 2007 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dit besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak van de Afdeling in de plaats treedt van dat besluit indien de aangevallen uitspraak in hoger beroep wordt vernietigd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2009, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. S. Nooteboom, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Agniesebuurt" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel [locatie] de bestemming "Bedrijven".

Ingevolge artikel 8a, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor gebouwen, waarin zijn toegestaan bedrijven en showrooms, geen winkels zijnde, met de daarbij behorende tuinen en erven.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, is het verboden om de in het bestemmingsplan gelegen onbebouwde gronden en bouwwerken, geheel of gedeeltelijk te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de daaraan in het bestemmingsplan gegeven bestemming(en) en/of het volgens de voorschriften uitsluitend toegestane gebruik, dan wel met de uit die voorschriften voortvloeiende aard van de bebouwing.

Ingevolge artikel 1 van de Voorschriften tweede verzamelherziening inzake gebruiksbepaling (hierna: de voorschriften), gelezen in samenhang met bijlage B bij de voorschriften, dient in gebruiksbepalingen, die deel uitmaken van het bestemmingsplan, onder gebruik te worden verstaan: gebruiken, in gebruik geven, doen gebruiken of laten gebruiken.

2.2. Vast staat dat het gebruiken van het pand als hennepkwekerij in strijd is met artikel 8a, eerste lid, van de planvoorschriften, zodat het dagelijks bestuur bevoegd was ter zake handhavend op te treden.

2.3. Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2008 in zaak nr. 200707082/1 heeft overwogen dat de kosten van de ontmanteling van de hennepkwekerij niet op [wederpartij] konden worden verhaald, omdat hij niet als overtreder van het verbod om het pand te laten gebruiken in strijd met de bestemming kan worden aangemerkt. Hiertoe voert hij aan dat in die zaak, anders dan in het voorliggende geval, aannemelijk was geworden dat het pand ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerij werd onderverhuurd. Van onderverhuur is in het onderhavige geval echter geen sprake, aldus het dagelijks bestuur. Voor zover dit wel het geval is geweest, stelt het zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] niet wist of had kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt.

2.3.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

2.3.2. In bezwaar en in beroep heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] het pand als onderverhuurder heeft laten gebruiken in strijd met de ter plaatse geldende bestemming "Bedrijven" en aldus als overtreder van het gebruiksverbod kan worden aangemerkt. In hoger beroep is het dagelijks bestuur teruggekomen op zijn standpunt dat [wederpartij] onderverhuurder is, hoewel het dat zelf aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag heeft gelegd. De stelling in hoger beroep dat in het onderhavige geval geen sprake is van onderverhuur, heeft het dagelijks bestuur bovendien niet aannemelijk gemaakt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [wederpartij] een overeenkomst tot onderhuur met [persoon] heeft gesloten. De rechtbank is er derhalve terecht vanuit gegaan dat het pand ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerij werd onderverhuurd. Dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 25 juni 2008, anders dan in het voorliggende geval, geen sprake was van onderverhuur van een bedrijfsruimte, is in dit opzicht niet van belang.

2.3.3. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [wederpartij] niet wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt. In het enkele feit dat de huurpenningen en de energienota's contant zijn voldaan, heeft zij terecht geen grond gezien voor een ander oordeel. Verder is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat [wederpartij] niet als professioneel verhuurder kan worden aangemerkt. Gelet hierop, heeft zij, anders dan het dagelijks bestuur betoogt, terecht overwogen dat aan zijn administratie in dit geval geen hogere eisen kunnen worden gesteld dan aan die van een particulier dan wel een niet professionele verhuurder. Onder deze omstandigheden, heeft de rechtbank eveneens terecht overwogen dat van [wederpartij] niet kon worden verlangd dat hij [persoon] om een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie zou vragen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking mogen nemen dat [persoon] reeds een kopie van zijn identiteitskaart en een schrijven van de belastingdienst inzake het sofinummer aan hem had overgelegd.

[wederpartij] behoefde door zijn bezoeken aan het pand evenmin redelijkerwijs te vermoeden dat in het achterste gedeelte van de door hem verhuurde ruimte een hennepkwekerij was gevestigd. Mede gelet op de ter zitting getoonde foto's, bestaat geen grond voor het oordeel dat [wederpartij] had behoren te zien dat de indeling van die ruimte was gewijzigd. Uit die foto's is gebleken dat de hennepkwekerij is aangetroffen achter een valse achterwand en dat deze wand dezelfde kleurstelling had als de overige muren in de verhuurde ruimte. Bovendien was de hennepkwekerij slechts enkele meters diep, waardoor de verandering, gelet op de omvang van de bedrijfsruimte, voor [wederpartij] niet direct duidelijk had behoeven te zijn. Tot slot werd het resterende deel van de door [wederpartij] verhuurde ruimte gebruikt voor de opslag van goederen en als garagebedrijf en gaf slechts een luik in een muur van de kantoorruimte in het pand toegang tot de hennepkwekerij.

2.3.4. Gelet op het vorenoverwogene, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de kosten van de ontmanteling van de hennepkwekerij niet op [wederpartij] konden worden verhaald, omdat hij niet als overtreder van het gebruiksverbod kan worden aangemerkt.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Bij besluit van 18 mei 2009 heeft het dagelijks bestuur, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.

2.5.1. Bij het besluit van 18 mei 2009 is bepaald dat de uitspraak van de Afdeling in de plaats treedt van dat besluit indien de aangevallen uitspraak in hoger beroep wordt vernietigd. [wederpartij] kan zich in zoverre niet met dat besluit verenigen. Nu de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, kan dit onderdeel van het besluit van 18 mei 2009 niet meer aan de orde zijn. Gelet hierop heeft [wederpartij] geen belang bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid daarvan.

2.6. Het beroep tegen het besluit van 18 mei 2009 is niet-ontvankelijk.

2.7. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het dagelijks bestuur tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het dagelijks bestuur griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft;

IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 18 mei 2009 niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Offers w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010

17-593.