Uitspraak 200904088/1/H2


Volledige tekst

200904088/1/H2.
Datum uitspraak: 30 december 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2009 in zaak nr. 08/4177 in het geding tussen:

mr. H.L.M. [appellante]

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een aanvraag van [appellante] om vergoeding van vijftien extra uren rechtsbijstand afgewezen. Bij besluit van 16 juni 2008 heeft de raad een aanvullende aanvraag van [appellante] om vergoeding van nog eens vijf extra uren tot een totaal van twintig extra uren rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 4 september 2008 heeft de raad de door [appellante] tegen die besluiten gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, die besluiten herroepen, en [appellante] toestemming verleend voor het besteden van vijftien extra uren rechtsbijstand.

Bij uitspraak van 28 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 5 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 juli 2009.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2009, waar [appellante], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven deze grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, voor zover thans van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.

Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.

2.2. Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, 2006; hierna: het Handboek Vergoedingen) hanteert de raad als beleid dat de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien, binnen het bereik van de afgegeven toevoeging, rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en slechts zeer incidenteel voorkomen.

2.3. Om te komen tot landelijke uniformering bij de toepassing van het in het Handboek neergelegde beleid, hebben de raden voor rechtsbijstand in december 2007 de Leidraad extra urenzaken (hierna: de Leidraad) tot stand gebracht en bekend gemaakt. Volgens deze Leidraad kan bewerkelijkheid van de zaak worden aangenomen, indien sprake is van juridische complexiteit dan wel van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend.

Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen, indien deze kan worden aangetoond aan de hand van objectieve factoren. Derhalve zullen factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende (zoals maatschappelijke of culturele achtergrond) geen reden zijn om feitelijke complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen.

Juridische complexiteit kan worden aangenomen, indien sprake is van bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld gemoeid is. De tijd die in een dergelijk specifiek geval gemoeid is met studie van specifiek op de zaak toegespitste literatuur, wet- en regelgeving en (soms) jurisprudentie mag worden opgegeven en kan in principe voor vergoeding in aanmerking komen. Algemene studie die zaaksoverstijgend is, is niet declarabel. Ook hier geldt dat de juridische complexiteit van een zaak objectiveerbaar moet zijn. Zo zal het ontbreken van een zeker deskundigheidsniveau aan de zijde van de advocaat geen reden zijn om juridische complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen, aldus de leidraad.

Voorts zal volgens de Leidraad een aanvraag om toekenning van extra uren per definitie worden afgewezen, als er geen sprake is van feitelijke en/of juridische complexiteit in een zaak, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak.

2.4. [appellante] heeft inzake een verleende toevoeging in een zaak die betrekking heeft op een echtscheiding met nevenvorderingen, in twee aanvragen verzocht om respectievelijk vergoeding van vijftien en nog eens vijf extra uren. Bij het besluit op bezwaar van 4 september 2008 heeft de raad alsnog vijftien extra uren verleend.

2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad op goede gronden toestemming heeft verleend voor het besteden van vijftien in plaats van twintig extra uren rechtsbijstand. Daartoe voert [appellante] aan dat de raad, gelet op de door haar overgelegde begroting en het Handboek Vergoedingen, haar toestemming had moeten verlenen voor het besteden van twintig extra uren, althans het besluit op bezwaar van 4 september 2008 niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Voorts voert [appellante] daartoe aan dat aan het besluit op bezwaar ten onrechte de op 1 januari 2008 in werking getreden Leidraad ten grondslag is gelegd, omdat die een aanscherping van het beleid behelst, terwijl haar aanvraag van vóór die datum dateert. Verder voert [appellante] aan dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op haar verzoek de Raad van Toezicht als deskundige te benoemen om het aantal uren in de zaak te begroten.

2.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr. 200901320/1) wordt het onder 2.3 weergegeven beleid, zoals dat thans door de raad wordt toegepast, niet onredelijk geacht. Voor zover [appellante] betoogt dat de Leidraad extra urenzaken niet van toepassing is omdat haar aanvraag dateert van voor de inwerkingtreding ervan, miskent [appellante] dat getoetst dient te worden aan het beleid zoals dat gold ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 4 september 2008. Daarbij komt dat de aanvullende aanvraag om vijf extra uren op 11 april 2008 is gedateerd, en dat het nieuwe beleid toen al gold.

De raad heeft zich, zoals vermeld in het aan de rechtbank gerichte verweerschrift, op het standpunt gesteld dat de zaak wegens het samenstel van factoren als complex is aan te merken, maar dat de omstandigheid dat de definitieve kinder- en partneralimentatie nog niet is vastgesteld, zoals door [appellante] was aangevoerd, niet met zich brengt dat toestemming kon worden verleend voor meer dan vijftien extra uren rechtsbijstand. Geen aanleiding bestaat dit standpunt voor onjuist te houden nu de raad er op heeft gewezen dat de vaststelling van de definitieve kinder- en partneralimentatie geen ongebruikelijke werkzaamheden zijn in een soortgelijke procedure. De rechtbank heeft daarin dan ook geen grond hoeven zien voor vernietiging van het besluit op bezwaar. Dat veel tijd gaat zitten in de persoon van cliënt, zoals uit door [appellante] overgelegde stukken naar voren komt en door haar ter zitting is toegelicht, maakt dit niet anders nu blijkens de Leidraad de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende geen reden is om feitelijke complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen.

Terecht heeft de rechtbank tenslotte overwogen dat de raad niet behoefde in te gaan op het verzoek van [appellante] om de Raad van Toezicht als deskundige te benoemen om het aantal uren in de zaak te begroten, nu de raad ingevolge artikel 13 en artikel 31 van het Bvr 2000 de bevoegdheid is gegeven een verzoek om extra uren te beoordelen en niet kan worden staande gehouden dat hij ter zake niet over de benodigde deskundigheid zou beschikken.

Het betoog faalt.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009

47-616.