Uitspraak 200603976/2


Volledige tekst

200603976/2.
Datum uitspraak: 11 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 1, sub b en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen en het in werking hebben van die verandering, van een proefboerderij, gelegen aan de [locatie] te [plaats].

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 29 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juli 2006, waar verzoeker in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman en A.M. Westerbeek, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door drs. N. Samson, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoeker stelt dat hij bij de voorbereiding van deze en eerdere vergunningen niet is gehoord en dat er voorbij is gegaan aan zijn belangen.

2.3. De Voorzitter stelt vast dat verzoeker bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit van 31 maart 2006. Omdat hij niet heeft verzocht om een gedachtenwisseling over dat ontwerp, was verweerder niet verplicht hem daarover te horen.

Verweerder heeft de bedenkingen van verzoeker betrokken bij het nemen van het besluit. Een afschrift van het besluit is hem toegezonden. Tegen het besluit heeft hij beroep ingesteld en verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat de wijze van totstandkoming van het besluit onjuist is geweest.

Voor zover dit bezwaar zich mede richt tegen de totstandkoming van eerdere besluiten ten aanzien van de inrichting, stelt de Voorzitter vast dat in deze procedure alleen het besluit van 31 maart 2006 ter beoordeling staat en dat gebreken in de totstandkoming van eerdere besluiten die los staan van dat besluit hier niet aan de orde kunnen zijn.

2.4. Verzoeker stelt dat hij ernstige hinder ondervindt van het scheeps- en het vrachtverkeer van en naar de inrichting en van de baggeractiviteiten. Voornamelijk het afgelopen jaar waren er veel verkeersbewegingen van vrachtauto's. Aangezien hij dicht bij de inrichting woont op een woonark die gelegen is naast een brug waar het wegverkeer over rijdt, heeft hij daarvan veel last ondervonden.

2.5. De Voorzitter stelt vast dat verweerder op 22 september 2003 aan vergunninghoudster een vergunning heeft verleend voor, kort weergegeven, activiteiten met baggerspecie en het composteren van groenafval/agrarisch afval. Die vergunning is onherroepelijk en is in deze procedure ook niet aan de orde.

Deze procedure betreft een veranderingsvergunning die betrekking heeft op de landbouwactiviteiten. De inhoudelijk gronden van verzoeker zijn niet zozeer gericht tegen die landbouwactiviteiten maar tegen activiteiten die eerder zijn vergund. Voor zover het al om de vergunde landbouwactiviteiten gaat, betreft het de inrichting van het terrein (het tijdelijk opbrengen van 20.000 m3 schoon zand), welke activiteit inmiddels achter de rug is. Deze inhoudelijke gronden geven derhalve geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van dit besluit.

2.6. Ter zitting is naar voren gekomen dat het voor verzoeker moeilijk is zich een goed beeld te vormen van de vergunningssituatie van de inrichting en dat het voor het verdere verloop van de procedure raadzaam zou kunnen zijn rechtskundige bijstand te zoeken. Ter zitting is in ieder geval toegezegd dat de aanvrager verzoeker een nadere toelichting zal verschaffen over de vergunningssituatie.

2.7. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2006

157-529.