Uitspraak 200508251/1


Volledige tekst

200508251/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/279 van de rechtbank Roermond van 25 augustus 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (hierna: het college), voor zover hier van belang, het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen de kapconstructie op een vakantiebungalow van [vergunninghouder] op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 augustus 2005, verzonden op 26 augustus 2005, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van deze beslissing geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 6 oktober 2005 en 11 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 2 november 2005 en 18 november 2005 heeft [vergunninghouder] gereageerd.

Bij brief van 8 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2006, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door P.J.C. Planje, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat de bouw van een kapconstructie op een vakantiebungalow op het perceel in strijd is met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2. Hetgeen appellant betoogt omtrent het voorontwerpbestemmingsplan "Bungalowpark Rothenbach" berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft immers, gelet op de fase waarin dit voorontwerpbestemmingsplan zich ten tijde van de beslissing op bezwaar bevond, geoordeeld dat er ten tijde van de beslissing op bezwaar nog geen concreet uitzicht op legalisatie bestond.

2.3. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand heeft gelaten, faalt. Ten tijde van de uitspraak van de rechtbank van 25 augustus 2005 had het college vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een kapconstructie op een vakantiebungalow op het perceel. Hoewel deze bij besluit van 10 mei 2005 verleende bouwvergunning nog niet in rechte onaantastbaar was, was door de verlening van deze bouwvergunning ten tijde van de aangevallen uitspraak geen sprake meer van strijdigheid met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. De rechtbank heeft derhalve terecht de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2004 in stand gelaten. Het betoog van appellant dat het college de aanvraag om bouwvergunning niet in behandeling had mogen nemen, kan in de procedure inzake de bouwvergunning aan de orde komen, maar doet aan het voorgaande niet af.

2.4. Het betoog dat de beslissing op bezwaar tot stand is gekomen in strijd met het beginsel van equality of arms, faalt, aangezien dit beginsel niet ziet op bestuurlijke besluitvorming.

2.5. Ook het betoog dat het college op basis van artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) verplicht is over te gaan tot handhavend optreden tegen de bouw van de onderhavige kapconstructie, faalt. Van een schending van artikel 8 van het EVRM is geen sprake.

2.6. Hetgeen appellant betoogt ten aanzien van de onthouding van goedkeuring door het college van gedeputeerde staten aan het ontwerpbestemmingsplan Reewoude, faalt, reeds omdat het perceel niet binnen het gebied, waarop dit bestemmingsplan ziet, is gelegen.

2.7. In hetgeen appellant aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een onderzoek ter plaatse, zoals appellant verzoekt.

2.8. Het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet, reeds omdat appellant de door hem gestelde schade niet heeft onderbouwd, worden afgewezen.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Angeren w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006

66-499.