Uitspraak 200900961/1/H1


Volledige tekst

200900961/1/H1.
Datum uitspraak: 2 december 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 december 2008 in zaken nrs. 07/1074, 07/1170, 07,1172 en 07,1213 in het geding tussen:

[wederpartij A],
[wederpartij B],
[wederpartij C],
[wederpartij D], allen wonende te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Deurne.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het veranderen van een bedrijfsruimte ten behoeve van de vestiging van een indoor skicentrum op het perceel [locatie] te Deurne (hierna: het perceel).

Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het college de door [wederpartij C], [wederpartij B], [wederpartij A] en [wederpartij D] (hierna: [wederpartijen]) daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard voor zover deze betrekking hebben op het onderzoek naar de parkeerbehoefte en overigens het besluit tot verlening van de bouwvergunning gehandhaafd.

Bij uitspraak van 19 december 2008, verzonden op 22 december 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en het besluit van 13 maart 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2009.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [wederpartij B] en [wederpartij A] een schriftelijke reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. Claessens, ambtenaar in dienst van de gemeente, [wederpartij B], in persoon en bijgestaan door M.J. Smaling, [wederpartij C], in persoon en bijgestaan door J.H.M Verjans, [wederpartij D], in persoon en bijgestaan door J.H.M. Verjans, en [wederpartij A], in persoon, zijn verschenen.
Voorts is [exploitant] van het indoor-skicentrum, vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk veranderen van een bedrijfsruimte ten behoeve van een indoor skicentrum, [naam] genaamd, met onder meer drie kunstskibanen en een horecagedeelte voor maximaal 50 personen.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Leemskuilen" rust op het perceel de bestemming "Bedrijven (BII)".

Ingevolge artikel 25 van de planvoorschriften mogen op de als zodanig bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf - eventueel met bijbehorende kantoorruimten - al dan niet aangebouwd aan de in artikel 4 bedoelde bedrijfswoningen (EO), alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals parkeergelegenheden en terreinafscheidingen.

2.3. Het college betoogt primair dat de rechtbank ten aanzien van de uitleg van het begrip "bedrijf" ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de toelichting op het bestemmingsplan (hierna: de toelichting). Het college voert daartoe aan dat de toelichting dient te gelden als een nadere verklaring van de planvoorschriften en niet als invulling van het begrip "bedrijf" kan worden gebruikt.

Het college betoogt subsidiair dat, al zou de toelichting wel bepalend zijn, hieruit niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de planwetgever geen andere bedrijven dan industriële en ambachtelijke bedrijven heeft beoogd toe te staan.

2.3.1. De Afdeling stelt voorop dat de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften beslissend zijn voor het antwoord op de vraag, of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De toelichting heeft in dit verband in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in hun samenhang duidelijk zijn.

2.3.2. Anders dan artikel 24 van de planvoorschriften, ingevolge welk artikel gronden met de bestemming "Bedrijven BI" bestemd zijn voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van bedrijven in de nijverheids- of dienstensector, kent het in artikel 25 van de planvoorschriften opgenomen begrip "Bedrijven (BII)" geen enkele beperking. Dit betekent dat ter plaatse ook andere bedrijven zijn toegelaten dan bedrijven in de nijverheids- of dienstensector. In de planvoorschriften ontbreekt een definitie van het begrip "bedrijf". Voor de uitleg van dit begrip dient dan ook aansluiting te worden gezocht bij het normale spraakgebruik. Gelet op het vorenstaande moet daarom worden vastgesteld dat de plankaart en de daarbij behorende voorschriften op zichzelf en in hun samenhang duidelijk zijn. Het college betoogt dan ook terecht dat de rechtbank ten onrechte de toelichting bepalend heeft geacht voor de toelaatbaarheid van het indoor skicentrum. Overigens ziet paragraaf 4.4 van de toelichting niet alleen op gronden met de bestemming "Bedrijven (BII)" doch ook op gronden met de bestemming "Bedrijven (BI), zodat uit de toelichting niet kan worden geconcludeerd dat de planwetgever geen andere bedrijven dan industriële en ambachtelijke bedrijven heeft beoogd toe te staan.

Het betoog kan echter niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu het indoor skicentrum met een, blijkens de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen, substantiële horecavoorziening die zeven dagen per week geopend is van 07.00 uur tot 23.00 uur in het normale spraakgebruik niet als een bedrijf, maar als een recreatieve voorziening wordt aangemerkt. De enkele omstandigheid dat het indoor skicentrum op commerciële basis wordt geëxploiteerd is hiervoor niet bepalend. Een recreatieve voorziening onderscheidt zich, wat de ruimtelijke uitstraling betreft, van hetgeen volgens normaal spraakgebruik onder een bedrijf moet worden verstaan. Zo is de thans aan de orde zijnde recreatieve voorziening, anders dan een bedrijf in vorenbedoelde zin, veelal ook in de avonden en weekenden geopend voor publiek, hetgeen buiten de reguliere werktijden een grotere verkeersaantrekkende werking met zich brengt. Voorts wijst het feit dat in het bestemmingsplan gronden zijn bestemd waarop uitsluitend, voor zover van belang, horecabedrijven mogen worden gebouwd erop dat de planwetgever niet kan hebben beoogd bedrijven met een horecafunctie ook op het perceel toe te laten.

2.3.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009

17-564.