Uitspraak 200506415/1


Volledige tekst

200506415/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nos. 05/807 en 05/351 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 10 juni 2005 in het geding tussen:

appellant en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te Tilburg (hierna: het perceel).

Bij besluit van 2 december 2002 heeft het college het daartegen door appellant en een aantal anderen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog vrijstelling en bouwvergunning geweigerd.

Bij uitspraak van 23 oktober 2003 heeft de rechtbank Breda het daartegen door [vergunninghoudster] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Bij uitspraak van 4 augustus 2004 heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, de tegen deze uitspraak door het college en appellant ingestelde hoger beroepen ongegrond verklaard en die uitspraak bevestigd.

Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college het tegen het besluit van 19 augustus 2002 door appellant en anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de bouwvergunning gehandhaafd.

Bij uitspraak van 10 juni 2005, verzonden op 13 juni 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 26 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 3 oktober 2005 heeft [vergunninghoudster] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Weerts-van Loon, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. P.L.J.M. van Dun, advocaat te Tilburg.

2. Overwegingen

2.1. Het perceel ligt in de nabijheid van een villa die op de gemeentelijke monumentenlijst is geplaatst (hierna: het monument).

2.2. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college niet gehouden was voorafgaand aan de beslissing op bezwaar van 21 december 2004 de monumentencommissie voor een tweede keer om advies te vragen.

2.3. De welstandscommissie en de monumentencommissie hebben blijkens de stukken respectievelijk op 19 juni 2002 en 16 juli 2002 met het bouwplan ingestemd. Aangezien de bouwvergunning bij de beslissing op bezwaar van 21 december 2004 is gehandhaafd, heeft het college niet onzorgvuldig gehandeld door voorafgaand aan dat besluit de monumentencommissie niet opnieuw om advies te vragen. Een nieuw advies zou, gelijk de rechtbank in haar uitspraak 23 oktober 2003 terecht heeft overwogen, slechts in de rede hebben gelegen indien het college voornemens was geweest om af te wijken van het eerdere positieve oordeel van de monumentencommissie. Uit het besluit van 21 december 2004 blijkt dat daartoe geen aanleiding bestond, nu appellant zijn bezwaren niet heeft gebaseerd op een tegenadvies van een ter zake deskundige.

In de omstandigheid dat de welstandscommissie wel een tweede advies over het bouwplan heeft uitgebracht behoefde voor het college evenmin aanleiding te zijn om nieuw advies van de monumentencommissie te vragen. Weliswaar betreurt de welstandscommissie in haar tweede advies dat het bouwplan een effect heeft op de ruimte rondom het monument, doch heeft zij geen reden gezien het bouwplan in strijd te achten met de redelijke eisen van welstand.

Gelet op het vorenstaande is het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college niet gehouden was de monumentencommissie voor een tweede keer om advies te vragen, juist. Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006

429.