Uitspraak 200509131/1


Volledige tekst

200509131/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/306 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 17 augustus 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) geweigerd appellant een reguliere bouwvergunning eerste fase en vrijstelling te verlenen voor het plaatsen van een kantoorunit ten behoeve van archiefruimte met verkoopkantoor op het perceel [locatie] te Eindhoven.

Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft het motiveringsgebrek, het bezwaar voor het overige ongegrond en met aanvulling van de motivering het bestreden besluit van 3 augustus 2004 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 17 augustus 2005, verzonden op 26 september 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 1 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. N.G.A. van Falier, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.G. van Keulen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.

De gemeenteraad kan de in de eerste volzin van dit artikellid bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.

Ingevolge artikel 19, vierde lid, van artikel 19 van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te toetsen of het college bij het bestreden besluit in redelijkheid de weigering om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO heeft kunnen handhaven. Dit betoog slaagt niet.

Alvorens een inhoudelijk oordeel te geven over de weigering om vrijstelling te verlenen, dient te worden vastgesteld of aan het college de bevoegdheid was toegekend om vrijstelling te verlenen.

Niet in geschil is dat het bestemmingsplan "Kerkdorp Acht" niet tijdig overeenkomstig artikel 33 van de WRO is herzien. Verder staat vast dat ten tijde van het bestreden besluit het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant geen vrijstelling van de herzieningsplicht als bedoeld in artikel 33, tweede lid, heeft verleend. Evenmin gold ten tijde van het bestreden besluit voor het gebied waarbinnen het bouwplan is gelegen een voorbereidingsbesluit of was een ontwerp voor een herziening ter inzage gelegd.

In verband met het vorenstaande was het college wettelijk niet bevoegd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, te verlenen. De rechtbank is dan ook terecht niet aan toetsing van het bestreden besluit als door appellant beoogt toegekomen.

2.3. Hetgeen door appellant ter zitting nog naar voren is gebracht, dient in het kader van de voorliggende procedure buiten beschouwing te blijven, nu dit ziet op de door het college opgestarte handhavingsprocedure.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006

328.