Uitspraak 200906428/1/H1


Volledige tekst

200906428/1/H1.
Datum uitspraak: 25 november 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Goes,
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 28 juli 2009 in zaken nrs. 09/484 en 09/563 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Goes.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goes (hierna: het college) aan de stichting [vergunninghouder] (hierna: [vergunninghouder]) bouwvergunning verleend voor het verbouwen van de woning en het realiseren van een nieuwe dakopbouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 7 mei 2009 heeft het college het door onder andere [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 juli 2009, verzonden op 28 juli 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg (hierna: de voorzieningenrechter) in de bodemzaak het door onder andere [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 7 mei 2009 vernietigd. Voorts heeft hij bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 21 januari 2009 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van een nieuw te nemen besluit op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Daniëlse, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. S.M.W.L. van Boven, advocaat te Middelburg, en vergezeld door [directeur], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het verbouwen van de woning en het realiseren van een nieuwe dakopbouw ten behoeve van de huisvesting van zes jongeren tussen de veertien en tweeëntwintig jaar met een verstandelijke beperking.

2.2. Ingevolge het detailplan "Het Goese Meer -II", waarin het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Het Goese Meer" (hierna: het bestemmingsplan) is uitgewerkt, rust op het perceel de bestemming "Eengezinswoningen in open bebouwing met bijbehorende erven".

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften moet onder een eengezinshuis, woning, worden verstaan een gebouw, bestemd en ingericht voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

2.3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het voorgenomen gebruik van het perceel in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "Eengezinswoningen in open bebouwing met bijbehorende erven". Volgens het college is sprake van nagenoeg zelfstandige bewoning die past binnen de bestemming, omdat de nadruk ligt op het wonen en niet op het bieden van zorg of begeleiding.

De enkele aanwezigheid van begeleiding gedurende 24 uur per dag is derhalve niet bepalend, aldus het college.

2.4. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat naast bewoning door een gezin ook minder traditionele woonvormen zich met de bestemming "Eengezinswoningen in open bebouwing met bijbehorende erven" verdragen, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners.

2.5. De voorzieningenrechter heeft echter ten onrechte overwogen dat, gelet op de mate van toezicht en begeleiding, niet kan worden gesproken van nagenoeg zelfstandige bewoning die past binnen de bestemming "Eengezinswoningen in open bebouwing met bijbehorende erven".

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [vergunninghouder] een instelling is die zich richt op de begeleiding van jongeren met een lichte verstandelijke beperking op het gebied van wonen, werken, dagbesteding, scholing en vrije tijd.

Op het perceel zullen jongeren in groepsverband samen wonen.

De woonruimte die de jongeren in het woongebouw ter beschikking staat, bestaat uit een eigen kamer met natte cel. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de gemeenschappelijke voorzieningen in het woongebouw. De jongeren eten daar gezamenlijk en kijken gezamenlijk televisie. Overdag verblijven de jongeren niet in het woongebouw, maar werken zij of volgen zij onderwijs. Voorts gaan zij naar een sportvereniging. Zij behoeven geen permanente begeleiding. Uit de stukken en de ter zake ter zitting gegeven toelichting is verder gebleken dat het de bedoeling is dat de bewoners zo veel mogelijk zelfstandig functioneren. Desgewenst wordt hen begeleiding verleend.

Het verblijf in het woongebouw maakt geen deel uit van een verplicht begeleidings- en behandelingstraject dat is gericht op een beter functioneren van de bewoners tijdens en na afloop van dat verblijf.

Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de relatie met de zorg en behandeling te gering en te vrijblijvend is om aan het wonen het zelfstandig karakter te ontnemen.

Het betoog slaagt.

2.6. De Afdeling dient de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond met betrekking tot de mate van verbondenheid tussen de bewoners nog te beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.

2.7. [wederpartij] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners. Hij voert daartoe aan dat de enkele omstandigheid dat de bewoners in de regel gezamenlijk eten en televisie kijken nog niet maakt dat aan het criterium van een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners wordt voldaan.

2.7.1. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het de bedoeling is dat de bewoners voor onbepaalde tijd een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aangaan. Zij doen gezamenlijk boodschappen en ook de maaltijden worden in de regel gezamenlijk gebruikt. Er is een gemeenschappelijke woonkamer waar de bewoners onder meer gezamenlijk televisie kunnen kijken. Hoewel de bewoners begeleiding krijgen bij de uitvoering van de huishoudelijke taken, worden deze door hen zelf verdeeld of uitbesteed. Voorts blijkt uit het verhandelde ter zitting dat deze personen niet worden geplaatst door een instelling of instantie, maar dat zij zelf kiezen voor één van de woonhuizen van [vergunninghouder], welke bij de door hen gewenste woonvorm past.

2.7.2. Gelet op het vorenstaande is in het desbetreffende pand sprake van een woonvorm waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd met een duurzaam en bestendig karakter en waarbij ook een zekere mate van verbondenheid aanwezig is. De hiervoor geschetste vorm van bewoning is door het college terecht voor de toepassing van de planvoorschriften op één lijn gesteld met één huishouden.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 mei 2009 van het college alsnog ongegrond verklaren.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 28 juli 2009 in zaken nrs. 09/484 en 09/563;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Offers w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009

270-564.