Uitspraak 200903251/1/H1


Volledige tekst

200903251/1/H1.
Datum uitspraak: 18 november 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2009 in zaken nrs. AWB 08/2087 en 08/2092 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vastgoed Management Alkmaar b.v. (hierna: VMA) bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een hotel met parkeervoorzieningen op het perceel Amsterdamseweg 407-409 te Amstelveen. Bij besluit van 4 januari 2008 heeft het college aan VMA voor dit bouwplan bouwvergunning tweede fase verleend.

Bij besluit van 16 april 2008 heeft het college de door [appellanten] tegen beide besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 maart 2009, verzonden op 19 maart 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en het besluit van 16 april 2008 vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten de bezwaren tegen het besluit van 27 september 2007 niet-ontvankelijk te verklaren, en de bezwaren tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaard door zelf in de zaak te voorzien. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 juni 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft VMA een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2009, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door E. Metzger, advocaat te Amstelveen en [appellant sub 2], bijgestaan door E. Metzger, advocaat te Amstelveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellanten] stellen dat de rechtbank ten onrechte hun bezwaren tegen het besluit tot verlening van de bouwvergunning eerste fase van 27 september 2007 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe betogen zij dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zij konden er niet van op de hoogte zijn dat dat de bouwvergunning eerste fase was verleend, nu deze verlening - in tegenstelling tot wat gebruikelijk is in de gemeente Amstelveen - niet is gepubliceerd. Zij voeren tevens aan dat zij niet hadden behoeven te weten dat een aanvraag bouwvergunning tweede fase pas kan worden ingediend na afloop van de termijn waarbinnen op de aanvraag om bouwvergunning eerste fase moet worden beslist. Nu het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door de verlening bouwvergunning eerste fase niet te publiceren dient, aldus [appellanten], te worden afgeweken van de voormelde termijn van twee weken.

2.2. Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend.

Ingevolge artikel 56a, vierde lid, kan de aanvraag om bouwvergunning tweede fase, voor zover thans van belang, eerst worden ingediend na afloop van de termijn waarbinnen op de aanvraag om bouwvergunning eerste fase moet worden beslist.

Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge artikel 6:7, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:11, blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.3. [appellanten] hebben bij brief van 9 december 2007 onderscheidenlijk bij brief van 15 december 2007 bij het college een zienswijze ingediend naar aanleiding van de aanvraag bouwvergunning tweede fase. Voorts heeft [appellant sub 2] bij brief van 18 januari 2008 een bezwaarschrift ingediend tegen de besluiten van 27 september 2007 en 4 januari 2008. [appellant sub 1] heeft hetzelfde gedaan bij brief van 12 februari 2008.

2.4. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, is de bekendmaking bepalend voor de aanvang van de bezwaartermijn. Het besluit tot verlening van de bouwvergunning eerste fase is op 27 september 2007 aan VMA verzonden en daarmee op die datum op de juiste wijze bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aangevangen op 28 september 2007 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb, geëindigd op 8 november 2007. De bezwaarschriften, gericht tegen de bouwvergunning eerste fase en bouwvergunning tweede fase, zijn op 18 januari 2008 onderscheidenlijk 12 februari 2008, bij het college ingekomen. In dit geval is niet uitgesloten dat de zienswijzen, ingebracht naar aanleiding van de publicatie van de aanvraag bouwvergunning tweede fase en gedateerd 9 december 2007, onderscheidenlijk 15 december 2007, gelet op hun inhoud, door het college tevens dienden te worden aangemerkt als bezwaarschriften tegen het besluit tot verlening van de bouwvergunning eerste fase. Gelet op het vorenstaande zijn de bezwaarschriften echter hoe dan ook buiten de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn ingediend.

2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 juli 2007 in zaak nr. 200700223/1) dient een belanghebbende die niet door middel van kennisgeving of publicatie op de hoogte is gesteld van een op juiste wijze bekendgemaakt besluit in beginsel binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt daartegen op te komen. De wettelijke termijn vangt niet opnieuw aan.

2.6. Niet in geschil is dat [appellanten] kennis hebben genomen van de publicatie van de aanvraag bouwvergunning tweede fase, die op 21 november 2007 heeft plaatsgevonden. Daarmee had het [appellanten] op dat moment duidelijk moeten zijn dat de bouwvergunning eerste fase reeds was verleend. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in artikel 56a, vierde lid, van de Woningwet, is bepaald dat een aanvraag om bouwvergunning tweede fase eerst mag worden ingediend na afloop van de termijn waarbinnen op de aanvraag om bouwvergunning eerste fase dient te worden beslist. Dit betekent dat de hiervoor bedoelde termijn van twee weken is aangevangen op 21 november 2007 en geëindigd op 6 december 2007. [appellanten] hebben niet binnen die termijn een bezwaarschrift ingediend, zodat in dit geval de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de door het college niet bestreden gewoonte om de besluiten tot verlening van bouwvergunning te publiceren, geen in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel oplevert. Het nalaten van de onverplichte publicatie van het besluit van 27 september 2007 levert op zichzelf geen grond op om termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat [appellanten], nadat zij op 21 november 2007 op de hoogte waren geraakt van dat besluit, tijd nodig hadden in verband met nader onderzoek en overleg met de buren, is evenmin een omstandigheid die rechtvaardigt dat zij niet binnen de bedoelde termijn van twee weken een bezwaarschrift hebben ingediend. [appellanten] hadden binnen die termijn een summier bezwaarschrift kunnen indienen met het verzoek de gronden van het bezwaar te mogen aanvullen.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009

357-619.