Uitspraak 200508957/1


Volledige tekst

200508957/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

De vennootschap onder firma Hervé, handelend onder de naam De Splinter, gevestigd te Leiderdorp, waarvan de vennoten zijn [vennoot 1 en 2], beiden wonend te Leiderdorp,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4824 van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 september 2005 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (hierna: het college) een verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 28 september 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 9 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot 2], bijgestaan door drs. K.J. Wiltenburg, en het college, vertegenwoordigd door drs. T. van Santen-Bröcker, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft in zijn vergadering van 8 februari 2000 ter oplossing van verkeersknelpunten in en om het Zijlkwartier te Leiderdorp een aantal verkeersbesluiten genomen, waaronder dat tot afsluiting van de Spanjaardlaan voor alle verkeer ter hoogte van de Zijldijk. Deze afsluiting is in september 2000 gerealiseerd door plaatsing van twee bloembakken.

2.2. Appellante exploiteert een snackbar aan de [locatie] te Leiderdorp. Zij stelt ten gevolge van met name het besluit tot afsluiting van de Spanjaardlaan omzetschade, vermogensschade en omrijschade te lijden. Het afgewezen verzoek strekt tot vergoeding daarvan.

2.3. Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan Overwater Grondbeleid Adviesbureau B.V. (hierna: Overwater). Deze heeft bij advies van 10 maart 2004 (hierna: het advies) geadviseerd dat de in en om het Zijlkwartier genomen verkeersmaatregelen voor appellante voorzienbaar waren, zodat geen reden bestaat voor nadeelcompensatie en het verzoek daartoe moet worden afgewezen.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de afsluiting van de Spanjaardlaan voor appellante ten tijde van de opening van haar snackbar in maart 1999 voorzienbaar was. Daartoe heeft zij in aanmerking genomen dat het college in zijn vergadering van 1 december 1998 met deze afsluiting heeft ingestemd, daarvan melding is gemaakt in het Leiderdorps Weekblad en dat hierover op 10 december 1998 een inloopmiddag en -avond is gehouden. Verder heeft zij daartoe overwogen dat appellante volgens de gegevens, vermeld in het advies, in 2001 eigenaar is geworden van het pand [locatie] (hierna: het pand) en dat, nu de afsluiting van de Spanjaardlaan in september 2000 is gerealiseerd, de door appellante gestelde waardedaling van het pand geacht moet worden te zijn verdisconteerd in de koopprijs.

2.5. Appellante klaagt dat de rechtbank de afsluiting van de Spanjaardlaan aldus ten onrechte voor haar voorzienbaar heeft geacht, omdat het desbetreffende verkeersbesluit nog niet van kracht was, toen zij op 10 november 1998 een optie op aankoop van het pand heeft verkregen en haar snackbar ten tijde van de afsluiting van de Spanjaardlaan in 2000 al in het pand was gevestigd.

2.6. Dit betoog faalt. Volgens een door appellante overgelegd uittreksel uit het handelsregister van 18 november 2005 is de "vennootschap onder firma Hervé, handelend onder de naam De Splinter" op 22 maart 1999 opgericht. Zijdens appellante is ter zitting bij de rechtbank verklaard dat zij in maart 1999 met de exploitatie van de snackbar in het pand is begonnen. Uit de stukken blijkt dat in de zomer van 1998 met bewoners van het Zijlkwartier overleg is gevoerd over maatregelen om de verkeersoverlast in het Zijlkwartier te beperken en dat daarbij onder meer is gesproken over de afsluiting van de Spanjaardlaan ter hoogte van de Zijldijk. Voorts heeft het college in zijn vergadering van 1 december 1998 met de afsluiting ingestemd, daarvan melding gemaakt in het Leiderdorps Weekblad en hierover op 10 december 1998 een inloopmiddag en -avond gehouden. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de afsluiting van de Spanjaardlaan ten tijde van de opening van de snackbar in maart 1999 voorzienbaar was. Ook als moet worden aangenomen dat het voornemen tot de afsluiting appellante niet ter kennis is gekomen, dan mag, zoals het college terecht heeft gesteld, van een redelijk denkend en handelend ondernemer worden verwacht dat deze, voor de start van een onderneming, als waarom het hier gaat, bij de desbetreffende gemeente informeert of ter plaatse wijzigingen in de verkeerssituatie te verwachten zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu appellante dit, naar gesteld, niet heeft gedaan, het college de gevolgen daarvan voor haar rekening heeft mogen laten door geen compensatie te bieden voor de beweerdelijk door de afsluiting van de Spanjaardlaan veroorzaakte omzet- of omrijschade.

Uit de door het college bij het verweerschrift overgelegde stukken valt voorts af te leiden dat appellante het pand op 28 maart 2001 in eigendom heeft verkregen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de desbetreffende koopovereenkomst vóór begin december 1998, vanaf welk moment de afsluiting in ieder geval voorzienbaar moet worden geacht, heeft gesloten. De rechtbank is dan ook terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de door appellante gestelde waardedaling van het pand geacht moet worden in de koopprijs te zijn verdisconteerd, zodat voor het college evenmin aanleiding bestond voor compensatie van de door appellante gestelde vermogensschade.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006

299-507.