Uitspraak 200509377/1


Volledige tekst

200509377/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Soest,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/692 van de rechtbank Utrecht van 27 september 2005 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Multi-Bouwsystemen B.V.", gevestigd te Soest

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft appellant (hierna: het college) een aanvraag van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Multi-Bouwsystemen B.V." (hierna: Multi-Bouwsystemen) om een uitwegvergunning voor een uitrit vanaf de percelen Korte Brinkweg 37b en c naar de Beek en Daalselaan te Soest afgewezen.

Bij besluit van 25 november 2003 heeft het college het daartegen door Multi-Bouwsystemen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door Multi-Bouwsystemen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd.

Bij besluit van 8 februari 2005 heeft het college het tegen het besluit van 12 augustus 2003 door Multi-Bouwsystemen gemaakte bezwaar "voor wat betreft onvoldoende motivatie en belangenafweging" gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 september 2005, verzonden op 30 september 2005, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door Multi-Bouwsystemen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 8 februari 2005 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 8 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 28 december 2005 heeft Multi-Bouwsystemen van antwoord gediend.

Bij brief van 13 april 2006 heeft het college een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.L.C. Soors d'Ancona, jurist, en ing. A. van Wanroij, verkeerskundige, beiden werkzaam bij de gemeente, en Multi-Bouwsystemen, vertegenwoordigd door [directeur], en mr. ing. T. Steenbeek, juridisch adviseur, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Voor zover het college betoogt dat de rechtbank het beroepschrift van Multi-Bouwsystemen niet-ontvankelijk had moeten verklaren wegens overschrijding van de wettelijke beroepstermijn van zes weken faalt dit betoog. Het besluit van 8 februari 2005 is verzonden op dezelfde dag, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is geëindigd op 22 maart 2005. Het beroepschrift is ingediend op 21 maart 2005, derhalve vóór het einde van de termijn. Voor het oordeel dat de wettelijke beroepstermijn van zes weken is overschreden bestaat geen grond. Dat de gronden van het beroep eerst later zijn ingediend, overigens binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn, kan hieraan niet afdoen.

2.2. In dit geding gaat het om de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college het besluit op bezwaar strekkende tot handhaving van de weigering een uitwegvergunning te verlenen onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.

2.3. Ingevolge artikel 2.1.5.3, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Soest (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college:

a. een uitweg te maken naar de weg;

b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

Ingevolge artikel 2.1.5.3, derde lid, van de APV kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg;

b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

2.4. Het college bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de verantwoordelijke wethouder in zijn voorstel aan het college in onvoldoende mate heeft onderzocht of de door Multi-Bouwsystemen gewenste uitweg afbreuk doet aan de in artikel 2.1.5.3 van de APV genoemde criteria, nu hij zijn bevindingen niet heeft onderbouwd met een gehouden verkeersonderzoek of anderszins met relevante, door een onafhankelijke derde verkregen, gegevens. Niet valt in te zien waarom een door een derde uitgevoerd verkeersonderzoek noodzakelijk zou zijn ter onderbouwing van eigen bevindingen, aldus het college. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld acht het college voldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie bij het filiaal van Albert Heijn aan de Beek en Daalselaan geen vergelijkbaar geval is.

2.4.1. Het betoog slaagt. Het college heeft voor de motivering van het besluit op bezwaar van 8 februari 2005 verwezen naar een schriftelijk voorstel van de wethouder Verkeer van 2 februari 2005. In dit voorstel weerlegt de wethouder de bezwaren van Multi-Bouwsystemen gemotiveerd. Uit het voorstel blijkt dat de wethouder daarbij gebruik heeft gemaakt van onderzoeksgegevens van de gemeente (onder andere metingen van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse). Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college hiermee in voldoende mate heeft onderzocht of de door Multi-Bouwsystemen gewenste uitweg op de Beek en Daalselaan afbreuk doet aan de in artikel 2.1.5.3 van de APV genoemde criteria. Nu deze onderzoeksgegevens door Multi-Bouwsystemen niet zijn weersproken en ook overigens geen aanleiding gaven tot nader onderzoek, mocht het college daarop afgaan. Er was onder deze omstandigheden geen grond voor een door een onafhankelijke derde te verrichten nader onderzoek. De Verkeersveiligheidsaudit van april 2006, uitgevoerd door een door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) erkende auditor, ondersteunt het standpunt van het college dat een uitrit op de Beek en Daalselaan uit verkeersveiligheidsoogpunt ongewenst is. Deze audit kan echter buiten beschouwing worden gelaten, daar het besluit op bezwaar op zichzelf reeds voldoende deugdelijk is gemotiveerd. Daarin is immers gewezen op de omstandigheid dat de Beek en Daalselaan deel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur met als functie doorstroming, waaraan het realiseren van een uitweg afbreuk doet, omdat een uitweg altijd invloed heeft op de doorstroming en de veiligheid van het verkeer.

Voorts is de Afdeling anders dan de rechtbank van oordeel dat het college, gelet op het besluit op bezwaar van 8 februari 2005, gelezen in samenhang met het besluit op bezwaar van 25 november 2003, en hetgeen het college ter zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie ter hoogte van de ontsluiting van het terrein van Albert Heijn zodanig anders is dan die van het perceel van Multi-Bouwsystemen dat daarin geen aanleiding gevonden kan worden om een uitweg op een gebiedsontsluitende weg als de Beek en Daalselaan toe te staan. De ontsluiting van het terrein door middel van een uitweg met een voorsorteervak van Albert Heijn is reeds bij de ontwikkeling van de ter ontlasting van de drukke winkelstraat, de Burgemeester Grothestraat, aangelegde Beek en Daalselaan voorzien, terwijl ook aan de tweede uitweg, in het verlengde van de eerste aangelegd, de keuze ten grondslag heeft gelegen de drukke winkelstraat te ontlasten en deze uitweg tevens noodzakelijk was om de achter de Albert Heijn gerealiseerde nieuwbouw te ontsluiten. Van gelijke gevallen met andere uitwegen, zoals een tweede uitrit op het perceel van Multi-Bouwsystemen, is geen sprake. Tenslotte is de Afdeling van oordeel dat het college het belang van Multi-Bouwsystemen bij een tweede uitrit voldoende heeft afgewogen tegen het belang van artikel 2.1.5.3, derde lid, aanhef en onder b, en dat zij - nu het om een tweede uitrit ging, welke inmiddels volgens vast beleid behoudens dringende redenen geweigerd wordt - niet gehouden was de behoefte daaraan van Multi-Bouwsystemen nader te onderzoeken.

De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het besluit van 8 februari 2005 wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 september 2005, SBR 05/692;

II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006.

176-440.