Uitspraak 200901546/1/M2


Volledige tekst

200901546/1/M2.
Datum uitspraak: 11 november 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen (hierna: het college) het verzoek van [appellanten] om met toepassing van artikel 8.23, tweede lid, en artikel 8.25, derde lid, van de Wet milieubeheer over te gaan tot wijziging en gedeeltelijke intrekking van de vergunning van de [vleeskuikenhouderij] aan de [locatie] te [plaats], afgewezen. Dit besluit is op 25 februari 2009 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2009, beroep ingesteld.

Het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. E.J. Postma, advocaat te Surhuisterveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.W. Kloppenburg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is de [vleeskuikenhouderij], vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra en [gemachtigde] als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Bij brief van 2 oktober 2008 hebben [appellanten] het college verzocht om met toepassing van artikel 8.23, tweede lid, en artikel 8.25, derde lid, van de Wet milieubeheer over te gaan tot wijziging en gedeeltelijke intrekking van de onderhavige vergunning.

2.2. Ter zitting trekken [appellanten] de beroepsgronden inzake het buiten beschouwing laten van een aanvulling op hun zienswijzen, het niet ter inzage gelegen hebben van de invoergegevens voor de V-stacksberekening en het volgens hen ten onrechte toetsen van het bestreden besluit aan de Wet geurhinder en veehouderij, in.

2.3. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.

Ingevolge het tweede lid van artikel 8.23 kan een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, het bevoegd gezag verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu met toepassing van het eerste lid te wijzigen.

Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van artikel 8.23 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt.

2.4. [appellanten] voeren aan dat bij de toetsing van de door de inrichting veroorzaakte geurbelasting door middel van een zogenoemde V-stacksberekening van onjuiste en gemanipuleerde gegevens is uitgegaan. Zij stellen dat een onjuist aantal vleeskuikens per stal en te weinig geurgevoelige objecten zijn ingevoerd, omdat alle percelen feitelijk in de bebouwde kom liggen. Ook zijn volgens hen onjuiste coördinaten van de geurgevoelige objecten gebruikt. In dit kader verwijzen zij naar een door hen uitgevoerde vergelijking van de coördinaten.

Door onjuiste variabelen en te weinig geurgevoelige objecten in te voeren is het college volgens [appellanten] uitgegaan van een te lage geurbelasting en is ten onrechte geconcludeerd dat de inrichting geen ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

2.4.1. Het college stelt uitgegaan te zijn van de in de geldende vergunning genoemde aantallen vleeskuikens per stal. De aard van de bebouwing langs de Betonwei wordt volgens het college gekenmerkt door bebouwing op grote percelen die op ruime afstand van elkaar zijn gelegen, waardoor niet van een bebouwde kom kan worden gesproken. Een duidelijke verdichting van de bebouwing is pas waarneembaar op een afstand van circa 490 meter van de inrichting ter hoogte van de Nijewei 50. Tussen de inrichting en de woonhuizen van de bebouwde kom is bovendien een industrieterrein gelegen.

Volgens het college zijn de door [appellanten] overlegde, op berekeningen vanuit Google-maps gebaseerde coördinaten onjuist, maar wordt ook bij gebruik van deze coördinaten nog aan de geurnormen van de Wet geurhinder en veehouderij voldaan. Het aan de berekening toevoegen van meer en verder weggelegen geurgevoelige objecten is niet zinvol omdat bij de dichter bij de inrichting gelegen objecten reeds aan de geurnormen kan worden voldaan.

2.4.2. De Afdeling stelt vast dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de toetsing van de door de inrichting veroorzaakte geurbelasting bij het bepalen van het aantal vleeskuikens moet worden uitgegaan van de vergunde aantallen per stal.

Mede in aanmerking genomen de toelichting ter zitting aan de hand van kaarten en foto's, is de Afdeling, uit hetgeen [appellanten] aanvoeren, niet gebleken dat het college de aard van de omgeving onjuist heeft beoordeeld of dat het college bij die beoordeling ten onrechte bepaalde geurgevoelige objecten niet heeft betrokken. Evenmin hebben [appellanten] anderszins aannemelijk gemaakt dat het college onjuiste invoergegevens bij het uitvoeren van de V-stacksberekening heeft gehanteerd.

Uit de door het college uitgevoerde berekening blijkt dat de geurbelasting van de inrichting voldoet aan de voor het betreffende gebied (buiten bebouwde kom) geldende norm van 8 OUE/m3 uit de Wet geurhinder en veehouderij. Er kan dan ook niet worden gesproken van een overbelaste situatie en daarmee evenmin van ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu. Het college heeft zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen reden bestond om de onderhavige vergunning aan te passen of gedeeltelijk in te trekken. Deze beroepsgrond treft geen doel.

2.5. [appellanten] voeren aan dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de cumulatie van stank.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij dient het college de door een bedrijf veroorzaakte stankhinder uitsluitend te beoordelen op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9 van de Wet geurhinder en veehouderij. Deze artikelen voorzien niet in toetsing van cumulatieve stankhinder en het college zou daartoe niet bevoegd zijn geweest zodat het college een dergelijke beoordeling dan ook terecht niet heeft uitgevoerd. De beroepsgrond faalt.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009

315.