Uitspraak 200807965/1/H1


Volledige tekst

200807965/1/H1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Weert,
2. [appellanten sub 2]
3. [appellante sub 3], allen wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 september 2008 in zaken nrs. 08/411 en 08/412 in het geding tussen:

appellanten sub 2

en

het college van burgemeester en wethouders van Weert.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2007 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aan [appellante sub 3] bouwvergunning verleend voor het aanleggen van een zwembad op het perceel [locatie] te Weert (hierna: het perceel).

Bij besluit van 26 september 2007 heeft het college aan [appellante sub 3] lichte bouwvergunning verleend voor het oprichten van een overkapping op het perceel.

Bij besluiten van 22 januari 2008 heeft het college de door [appellanten sub 2] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 september 2008, verzonden op 23 september 2008, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellanten sub 2] tegen het besluit tot ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de bouwvergunning voor het zwembad ingestelde beroep ongegrond verklaard, het tegen het besluit tot ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de bouwvergunning voor de overkapping ingestelde beroep gegrond en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2008, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2008, en [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 27 november 2008. [appellante sub 3] heeft dat gedaan bij brief van 28 november 2008.

[appellanten sub 2] en het college hebben elk verweerschriften ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellante sub 3] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.D.W. van Aken, ambtenaar in dienst van de gemeente, [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. E.J.M. Stals, advocaat te Weert, en [appellante sub 3], bijgestaan door mr. K.L.M. Corstiaans, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het ene bouwplan voorziet in het aanleggen van een in de grond verzonken zwembad met een oppervlakte van circa 16,80 m². Het andere bouwplan voorziet in het oprichten van een overkapping met een oppervlakte van circa 20 m². Deze is tussen een bestaande garage en een bestaand plat dak voorzien.

2.2. [appellanten sub 2] betogen tevergeefs dat de rechtbank hen ten onrechte niet heeft gevolgd in hun betoog dat het college de aanvragen ten onrechte afzonderlijk en op zichzelf staand heeft beoordeeld. Op de aanvraag om verlening van bouwvergunning voor het aanleggen van een zwembad was beslist, voordat de aanvraag voor verlening van bouwvergunning voor het oprichten van de overkapping werd ingediend.

2.3. [appellanten sub 2] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college de door [appellante sub 3] ingediende verzoeken, waarop het bouwvergunning heeft verleend, ten onrechte als aanvragen, als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft aangemerkt. Volgens hen is [appellante sub 3] geen belanghebbende bij de verlening van bouwvergunning, omdat de bouwwerken gedeeltelijk zijn voorzien op gronden die hun in eigendom toebehoren en daarom onmogelijk gerealiseerd kunnen worden. [appellanten sub 2] doen in dit verband een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2005 in zaak nr. 200407012/1.

2.3.1. Dat [appellanten sub 2] dat niet in bezwaar hebben aangevoerd, brengt, anders dan [appellante sub 3] betoogt, niet mee dat deze beroepsgrond niet meer mocht worden aangevoerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 oktober 2006 in zaak nr. 200600059/1), vloeit uit de wet, noch het ongeschreven recht, voort dat gronden die niet in bezwaar zijn aangevoerd deswege in rechte buiten behandeling moeten blijven.

2.3.2. Het betoog faalt. [appellante sub 3] zou niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, indien het bouwplan nimmer kan worden gerealiseerd. De rechtbank heeft in de enkele gestelde omstandigheid dat het bouwplan op gronden die aan [appellanten sub 2] toebehoren is voorzien terecht geen grond gevonden om dat aan te nemen en evenmin voor het oordeel dat het college gehouden was te onderzoeken of het in verband daarmee te realiseren is.

De verwijzing door [appellanten sub 2] naar de uitspraak van 29 juni 2005, kan hen niet baten. In die zaak stelde de verzoeker dat het belang van het verzoek om bouwvergunning was gelegen in legalisering van een serre, terwijl om oprichting van een berging was gevraagd en de verzoeker inmiddels de eigendom van het perceel had overgedragen. Die situatie of een daarmee vergelijkbare situatie doet zich in dit geval niet voor.

2.4. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "(Woon)gebieden rond het centrum" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woondoeleinden (W)".

Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: planvoorschriften), voor zover thans van belang, wordt in deze voorschriften onder aanbouw verstaan: een gedeelte van een hoofdgebouw dat vanuit architectonisch oogpunt herkenbaar is als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw, waarmee het in functioneel opzicht is verbonden;

bijgebouw: een gebouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag;

hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

Ingevolge artikel 4.3.3., onder c, mag de maximale diepte van een hoofdgebouw 14 m bedragen of zoveel meer als aanwezig is op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan.

Ingevolge artikel 4.3.4., onder a, mogen vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals bergingen, garages, dierenverblijven, woon-, werk- en hobbyruimten, hobbykassen en serres.

Ingevolge artikel 4.3.4., onder b, mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen ten hoogste 90 m² bedragen, mits:

1. de grond gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en in het verlengde hiervan voor ten minste 50% onbebouwd blijft;

2. de diepte van het gebouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 4 m bedraagt,

waarbij bijgebouwen gelegen in het gebied waarin conform het bepaalde in 4.3.3., onder c, hoofdgebouwen toegestaan zijn, niet meegerekend worden in de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen en in het maximaal toegestane bebouwingspercentage.

2.5. Het college en [appellante sub 3] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het oprichten van een overkapping op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan, heeft miskend dat de grond achter de achtergevel van het hoofdgebouw en in het verlengde hiervan voor ten minste 50% onbebouwd blijft.

2.5.1. Dat betoog slaagt. Zelfs indien de keuken en serre niet als aanbouw worden aangemerkt en de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, waar [appellanten sub 2] stellen, blijft de grond achter de achtergevel van het hoofdgebouw en in het verlengde van voor ten minste 50% onbebouwd. De keuken en serre, die liggen in het gebied waarin ingevolge het bepaalde in artikel 4.3.3., onder c, van de planvoorschriften hoofdgebouwen zijn toegestaan zijn, mogen in het maximaal toegestane bebouwingspercentage niet worden meegerekend. Er is geen reden om de keuken en serre anders te behandelen dan bijgebouwen op diezelfde plaatsen. De rechtbank heeft het bouwplan derhalve ten onrechte vanwege overschrijding van het maximale bebouwingspercentage in strijd met artikel 4.3.4., onder b, aanhef en sub 1, van de planvoorschriften geacht. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.

2.6. De Afdeling zal daarom de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond, waaraan de rechtbank niet is toegekomen, beoordelen.

2.7. [appellanten sub 2] betogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 4.3.4, onder b, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften, omdat de diepte van het gebouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw meer dan 4 m bedraagt.

2.7.1. Uit de zich in het dossier bevindende tekeningen, waarop de overkapping en het hoofdgebouw staan, valt af te leiden dat de overkapping niet aan de achtergevel van het hoofdgebouw is voorzien. Het aangevoerde geeft daarom geen grond voor het oordeel dat het college heeft miskend dat de diepte van het gebouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw als gevolg van het bouwplan meer dan 4 m bedraagt. Het betoog faalt.

2.8. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellanten sub 2] tegen het besluit van 22 januari 2008, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de bouwvergunning voor de overkapping ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de door het college van burgemeester en wethouders van Weert en [appellante sub 3] ingestelde hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 september 2008 in de zaken nrs. 08/411 en 08/412, voor zover het beroep tegen het besluit tot ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de bouwvergunning voor de overkapping daarbij gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd;

III. verklaart het door [appellanten sub 2] bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de bouwvergunning voor de overkapping, ongegrond;

IV. bevestigt die uitspraak voor het overige;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Weert aan [appellante sub 3] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009

499.