Uitspraak 200509311/1


Volledige tekst

200509311/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Nieuw Knal Groen", gevestigd te Leusden,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leusden (hierna: het college) het wijzigingsplan "[locatie]" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 oktober 2005, no. 2005REG003011i, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 16 december 2005 heeft het college een reactie ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

Bij brief van 20 december 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op zijn verzoek is [partij], eigenaar van het perceel [locatie], als partij tot het geding toegelaten.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door C. Verduin-Munnik en P.F.M. Buters, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. M. van Gessel, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Leusden, vertegenwoordigd door R.M.J. van der Borg-Greefhorst, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het plan is gebaseerd op artikel 5, vijftiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" van de gemeente Leusden (hierna: het bestemmingsplan). Het plan voorziet in een vergroting van het agrarisch bouwperceel op de gronden aan de [locatie] te [plaats]. Het plan is op verzoek van [partij] opgesteld om de bouw van een melkrundveestal en werktuigenberging mogelijk te maken.

Het standpunt van appellante

2.4. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Appellante stelt dat de wijzigingsbepaling in het bestemmingsplan vanwege de voorwaarde dat de natuurwaarden en het leefmilieu op aangrenzende gronden 'niet onevenredig worden aangetast', onvoldoende objectief begrensd is en daarom buiten toepassing had moeten blijven. Voorts acht zij voor de wijziging geen noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering aanwezig, nu de omvang van de veestapel gelijk blijft en er geen veestallen worden gesloopt. Zij stelt tevens dat de rundveestal niet uit het oogpunt van dierenwelzijn wordt gebouwd, maar dat daarentegen ter plaatse een (neventak) intensieve veehouderij wordt gevestigd.

Verder acht zij het plan in strijd met het beleid zoals neergelegd in het streekplan en het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost (hierna: Reconstructieplan) betreffende het zoekgebied van de zogenoemde Robuuste Ecologische Verbindingszone. De begrenzing van deze zone heeft tot gevolg dat de brug ter hoogte van de [locatie] de enige mogelijke faunapassagebrug is. De effectuering van deze passage wordt door de bouw van de stal aan de [locatie] verhinderd, aldus appellante. Ter zitting heeft appellante hierbij ook verwezen naar de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) op de ontwikkelingskaart van het ontwerp-bestemmingsplan voor het plangebied.

Nu het perceel in het bestemmingsplan onderdeel uitmaakt van een 'bufferzone', wijst appellante tevens op de beschrijving in hoofdlijnen in het bestemmingsplan, die is gericht op beperking van de uitstoot van ammoniak.

Ten slotte wijst appellante op de nabijheid van het natuurmonument "de Schoolsteegbosjes".

Het standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd.

Hij stelt dat de wijziging geheel binnen de wijzigingsbepalingen van het bestemmingsplan past en ook overigens in overeenstemming met het recht is. Voorts acht verweerder met het college de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering in voldoende mate aangetoond.

Ten aanzien van de zienswijze van appellante stemt verweerder grotendeels in met de beantwoording van de zienswijzen door het college. Wat betreft de objectieve begrenzing van de wijzigingsbepaling merkt verweerder op dat het bestemmingsplan onherroepelijk is goedgekeurd. Daarnaast is hier geen sprake van een "natuurrandzone" of "kernrandzone", waar de natuurwaarden respectievelijk het leefmilieu op aangrenzende gronden niet onevenredig mogen worden aangetast, aldus verweerder.

Hij merkt op dat volgens het Reconstructieplan uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven in het zoekgebied voor de Robuuste Ecologische Verbindingszone binnen de bestaande beleidskaders vooralsnog mogelijk is.

Voorts is er tot op heden bij verweerder geen beleidsvoornemen om de bestaande verkeersbrug om te bouwen tot een faunabrug of om deze brug een cruciale rol te geven binnen de robuuste verbindingszone.

Tenslotte stelt hij dat het natuurmonument "de Schoolsteegbosjes" niet in de directe nabijheid van het perceel ligt en dat appellante de negatieve invloed van het plan op dit gebied niet duidelijk heeft gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, worden met het plan de hoofddoelstellingen als volgt nagestreefd: (…)

in het gehele plangebied zal in geval van: (…)

- verandering en vergroting van agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van veehouderij, bijtijds dienen te worden vastgesteld dat de activiteiten, die zullen plaatsvinden in de te bouwen bedrijfsbebouwing ten behoeve van veehouderij, toelaatbaar zullen zijn vanwege hun gevolgen voor het milieu van de omgeving, welke gevolgen in ieder geval betreffen hun:

1) ammoniakemissie ten aanzien van de voor verzuring gevoelige elementen die het dichtst bij die bebouwing voorkomen (…)

2.6.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Agrarisch gebied" aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Ingevolge het vijftiende lid van dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd, mits:

- de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond,

- voor zover betreft op de plankaart als "natuurrandzone" aangeduide gronden, daardoor de natuurwaarden op aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast, en

- voor zover betreft op de plankaart als "kernrandzone" aangeduide gronden, daardoor het leefmilieu op aangrenzende gronden om de woonkern niet onevenredig wordt aangetast, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, lid 2, onder a (beschrijving in hoofdlijnen) (…), het plan zodanig te wijzigen, dat de op de plankaart op de gronden (…) aangegeven grens van een bouwperceel elders op die gronden wordt aangegeven, zulks volgens de volgende regels:

a. het bouwperceel dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan (…);

b. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwperceel komen te liggen;

c. de oppervlakte van het bouwperceel mag door het wijzigen tot 1,25 ha worden vergroot en indien de oppervlakte van het bouwperceel ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan meer dan 1 ha bedraagt, mag die oppervlakte met ten hoogste 25% worden vergroot.

2.6.3. In het besluit tot vaststelling van het plan stelt het college dat de wijziging is ingegeven uit bedrijfseconomisch en bedrijfshygiënisch oogpunt. Tevens is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn op het bedrijf meer ruimte nodig voor een gelijk aantal dieren. De noodzaak van wijziging voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is volgens het college voldoende aangetoond.

Voorts is het plan niet in strijd met het streekplan, nu het perceel valt binnen het gebied met de aanduiding 'landelijk gebied 3', dat is gericht op de verweving van functies. Het vergroten van het bouwperceel is evenmin in strijd met het Reconstructieplan, omdat binnen het verwevingsgebied het eenmalig vergroten van een bouwperceel met 30% mogelijk is. Daarnaast is binnen het zoekgebied naar de robuuste ecologische verbindingszone uitbreiding van agrarische bedrijven binnen de bestaande beleidskaders vooralsnog mogelijk.

Nu het aantal dieren niet stijgt, is ook geen sprake van een toename van de bestaande ammoniakemissie of stankhinder. Dit is inmiddels vastgelegd in een onherroepelijke milieuvergunning. Ten slotte is het plan niet in strijd met bestaande en te ontwikkelen natuurwaarden, aldus het college.

2.6.4. In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, in werking getreden op 17 maart 2005, ligt het perceel in een zogenoemd verwevings-gebied. Verplaatsing of vestiging van een rundveehouderijbedrijf in verwevingsgebieden wordt hier aanvaardbaar geacht.

Bij verplaatsing van een rundveehouderij met een neventak intensieve veehouderij om reden van algemeen belang mag het bouwperceelsgedeelte voor de intensieve veehouderij eenmalig met 30% worden vergroot ten opzichte van wat beschikbaar was op het oude bouwperceel.

2.6.5. Op de beleidskaart 'Reconstructiezonering intensieve veehouderij' bij het Reconstructieplan is het perceel tevens gelegen binnen de aanduiding "zoekgebied robuuste verbinding". Blijkens het renvooi op de kaart is het gebied indicatief aangegeven en heeft deze indicatie geen doorwerking. Op de themakaart 'Natuur' bij het Reconstructieplan wordt het gebied aangegeven met de aanduiging "robuuste verbinding" als indicatieve maatregel. De tracés in dit gebied worden gevrijwaard van onomkeerbare ontwikkelingen die de realisatie en het functioneren van de zone bemoeilijken, zoals (nieuw)vestiging van niet passende functies. Uitbreiding van bestaande (agrarische) bedrijven is binnen de bestaande beleidskaders vooralsnog mogelijk. Tevens is op de themakaart Natuur in de nabijheid van het perceel de aanleg van een ecopassage als indicatieve maatregel aangegeven.

2.6.6. In het "Streekplan Utrecht 2005-2015", vastgesteld op 13 december 2004, is het plangebied op themakaart 7.5 B gelegen in de robuuste verbinding "Veluwe - Utrechtse Heuvelrug tracé Noord". Ten aanzien van robuuste verbindingszones wordt aangegeven dat onomkeerbare ingrepen en processen in de nog niet tot de EHS behorende robuuste ecologische verbindingszones, die het realiseren van deze zones onmogelijk maken, zullen worden voorkomen.

Op de streekplankaart is de omgeving van het perceel aangeduid als 'landelijk gebied 3', dat is gericht op verweving van functies, waaronder de verdere ontwikkeling van de agrarische sector en de ontwikkeling van intensieve veehouderij binnen milieukundige en ruimtelijke randvoorwaarden.

Tevens valt het gebied op themakaart 7.6 onder het zogenoemde landbouw-verwevingsgebied, dat volgens het streekplan goede mogelijkheden heeft voor zowel grondgebonden als niet-grondgebonden landbouw.

2.6.7. Het in geding zijnde bouwperceel heeft een oppervlakte van 11.550 m². Het plan voorziet in een vergroting van het bouwperceel met een oppervlakte van 2375 m². Het gaat mitsdien om een vergroting van 20,6%.

De vergroting vindt plaats ten westen van het perceel. De eventuele toekomstige faunapassage zal ten noorden van het perceel komen. Het natuurmonument "de Schoolsteegbosjes" ligt ten noorden van het perceel.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. Nu het perceel blijkens de plankaart niet is gelegen in een zogenoemde natuurrandzone of kernrandzone, zijn de wijzigingsregels in de planvoorschriften, dat de natuurwaarden of het leefmilieu niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, niet van toepassing op het onderhavige geschil. De Afdeling komt mitsdien niet toe aan een oordeel over de objectieve begrenzing van deze regels.

2.7.1. Ten aanzien van de stelling van appellante dat er geen noodzaak van wijziging voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering aanwezig is, overweegt de Afdeling het volgende.

Ter zitting is namens het college toegelicht dat de vergroting van het bouwperceel nodig is voor de bouw van een nieuwe melkrundveestal teneinde op milieuhygiënische gronden een scheiding op het perceel te maken tussen een deel voor melkrundvee en een deel voor de varkenshouderij. Daarmee kan een 'schoon' en een 'vuil' deel op het perceel gevormd worden. Gelet hierop en hetgeen in 2.6.3 is overwogen, heeft verweerder met het college voldoende gemotiveerd dat sprake is van de noodzaak tot wijziging van het bestemmingsplan voor de vergroting van het bouwvlak.

2.7.2. Blijkens de bewoordingen van het Reconstructieplan en het streekplan is de voorziene vergroting van het bouwperceel niet in strijd met het daarin opgenomen beleid. Voorts heeft verweerder in de stukken en ter zitting verklaard geen voornemen te hebben voor realisatie van de door appellante bedoelde faunapassage en erop gewezen dat de aanleg van deze faunapassage bovendien slechts indicatief is weergegeven op een themakaart bij het Reconstructieplan. Tevens heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van een melkrundveestal op het perceel, gelet op de situering ten westen van het perceel, in de weg kan staan aan een eventuele toekomstige faunapassage ten noorden van het perceel. Aan de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur op de ontwikkelingskaart bij het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan komt in dit verband geen betekenis toe, nu dit plan nog niet is vastgesteld en goedgekeurd. Voorts heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de realisering van de robuuste ecologische verbindingszone door het plan onmogelijk wordt gemaakt.

Het betoog van appellante dat het plan in strijd is met het Reconstructieplan en het streekplan kan mitsdien niet slagen.

2.7.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat de bouw van de melkrundveestal er niet toe leidt dat er meer dieren op het perceel zullen worden gehouden. Voorts is niet bestreden dat in de in rechte onaantastbare milieuvergunning het aantal dieren dat gehouden mag worden gelijk is aan het huidige aantal dieren dat gehouden wordt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een toename van de ammoniakemissie. De stelling van appellante aangaande de beschrijving in hoofdlijnen treft mitsdien geen doel.

Voorts is ter zitting vastgesteld dat de afstand tussen het natuurmonument "de Schoolsteegbosjes" en het bouwperceel na vergroting ervan niet verandert en ongeveer 640 meter bedraagt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met het college in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot aantasting van het natuurmonument.

2.7.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006

270-516.