Uitspraak 200507313/1


Volledige tekst

200507313/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Brummen,

tegen de uitspraak in zaak no. 04/1738 van de rechtbank Zutphen van 11 juli 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Brummen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Brummen (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast voor 1 januari 2005 de nieuw geplaatste kapconstructie van de woning [locatie] te Brummen (hierna: de woning) te slopen.

Bij besluit van 4 november 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juli 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 24 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Op 6 april 2006 is van appellant een nader stuk, gedateerd 18 augustus 2005, ontvangen. Deze is aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. F.B.M. van Aanhold, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door G. Schoenmaker en J. Simon, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden die appellant aan de woning heeft verricht, bestaan uit het vervangen van riet en dakpannen, van onder- en bovensporen, het gedeeltelijk vervangen van de bovenplaat, het vervangen van hanenbalken, een nieuwe balklaag, een nieuwe vloer voor de zolderverdieping en een gedeeltelijke vervanging van de muurplaat.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de door hem verrichte werkzaamheden bouwvergunning is vereist en hij in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (hierna: Ww) heeft gehandeld. Volgens hem behoren die werkzaamheden tot het gewone onderhoud als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ww, althans zijn die aan te merken als van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww.

2.3. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ww is, in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat tot het gewone onderhoud behoort.

Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), wordt, voor zover thans van belang, als bouwen van beperkte betekenis aangemerkt, waarvoor geen bouwvergunning is vereist, het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk.

2.4. Voorzover appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat van elk van de werkzaamheden afzonderlijk moet worden beoordeeld of vergunning is vereist, is dat tevergeefs. De rechtbank heeft, evenals het college, terecht de werkzaamheden als één bouwkundig samenhangend geheel beschouwd.

De door appellant gemaakte vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 20 april 1999, no. H01.98.0994 (BR 1999, p. 588), gaat niet op. Dat de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen dat werkzaamheden aan de zogeheten Hedelse brug tot het gewone onderhoud behoren alsmede van niet-ingrijpende aard zijn en dat die werkzaamheden op zichzelf bezien omvangrijker zijn dan de werkzaamheden aan de woning van appellant, brengt niet mee dat de door appellant verrichte werkzaamheden tot het gewone onderhoud behoren of als niet-ingrijpend moeten worden aangemerkt. De enkele omstandigheid dat de werkzaamheden aan de woning, evenals die aan de Hedelse brug, mede het vervangen van oude onderdelen door nieuwe onderdelen omvatten, brengt evenmin mee dat appellant zich met succes op voormelde uitspraak kan beroepen.

2.5. Anders dan appellant stelt, moet worden aangenomen dat de draagconstructie van de kap van de woning niet slechts bestaat uit de gebinten. In ieder geval moeten ook de sporen daartoe worden gerekend, nu, zoals het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, de sporen nodig zijn om de dakbedekking aan te brengen. Voorts wordt daarbij in aanmerking genomen dat in het nader stuk van appellant, een rapportage van een architect van 18 augustus 2005, weliswaar is vermeld dat de sporen niet de hoofddraagconstructie vormen, maar wel onderdeel zijn van de draagconstructie.

Gelet hierop en op de omvang van de werkzaamheden, is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat die werkzaamheden niet tot het gewone onderhoud behoren als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ww. Niet valt in te zien dat het aanbrengen van nieuwe dakbedekking ter vervanging van bedekking die nog maar deels bestond, het vervangen van verrotte sporen en hanenbalken door nieuwe, alsmede van andere onderdelen van de woning, als zodanig onderhoud kan worden aangemerkt. Die werkzaamheden betreffen veeleer het geheel vernieuwen van de woning. De omstandigheid dat, naar appellant stelt, de kosten van de door hem verrichte werkzaamheden laag zijn in verhouding tot de herbouwwaarde van de woning maakt dit niet anders. Van doorslaggevende betekenis daarvoor is de aard van de werkzaamheden die appellant aan de woning heeft uitgevoerd.

Voorts is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als bouwen waarvoor ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb, geen bouwvergunning is vereist. Geconcludeerd moet worden dat de werkzaamheden betrekking hebben op de draagconstructie van de kap. Daarvoor is van belang dat de sporen, die zijn vervangen door nieuwe, onderdeel uitmaken van de draagconstructie. Voorts heeft de rechtbank terecht betekenis gehecht aan de door appellant bij brief van 25 mei 2005 aan haar overgelegde constructietekening van de bevestiging van de bovenplaat van de sporen in de oude en in de nieuwe situatie. Daarop is zichtbaar dat de wijze waarop de bovenplaat thans met die sporen is bevestigd, is gewijzigd ten opzichte van de oude situatie. Nu, gelet op het voorgaande, niet is voldaan aan de in artikel 3 eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb vermelde voorwaarde dat de verandering geen betrekking mag hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, is niet van belang of de rechtbank, naar appellant onder meer met verwijzing naar het nadere stuk stelt, ten onrechte heeft overwogen dat de sterkte van de constructie is veranderd.

2.6. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Ww heeft gehandeld. Het betoog faalt.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Huijben
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006

313-499.