Uitspraak 200906770/2/H1


Volledige tekst

200906770/2/H1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 juli 2009 in zaak nrs. 09/1661 en 09/1021 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eersel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het bouwen van drie geschakelde woningen en een vrijstaande woning op de percelen [locaties] te [plaats] (hierna: de percelen).

Bij uitspraak van 21 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 februari 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 september 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 oktober 2009, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. J. Schoneveld, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Daarbij geldt dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en de rechtsgevolgen daarvan in stand heeft gelaten.

2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Alleman II" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de percelen de bestemming "Woondoeleinden". Op de percelen is bebouwingstypologie 1 "open bebouwing" van toepassing.

Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften), voor zover thans van belang, wordt onder open bebouwing verstaan bebouwing bestaande uit overwegend vrijstaande en incidenteel halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen.

Ingevolge artikel 2, voor zover thans van belang, worden bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen zoals overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder c, moet de voorgevel worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder f, mag de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij:

1. vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2. halfvrijstaande en geschakelde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

3. (…)

2.3. Het verzoek strekt tot schorsing van het besluit van 3 februari 2009. Aan het verzoek heeft [verzoeker] onder meer ten grondslag gelegd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan op meerdere punten in strijd is met het bestemmingsplan en daarvoor geen ontheffing is verleend en voorts dat het plan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, als neergelegd in de welstandsnota van de gemeente Eersel.

2.4. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het besluit van 3 februari 2009 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de ontheffing en de bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daartoe wordt overwogen dat de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel terecht geen grond heeft gezien voor de conclusie dat de bouw van de drie geschakelde woningen niet past binnen de voor de percelen geldende bebouwingstypologie "open bebouwing". Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in artikel 1 van de planvoorschriften uitdrukkelijk wordt vermeld dat onder open bebouwing mede wordt verstaan bebouwing incidenteel bestaande uit geschakelde hoofdgebouwen. Voor het oordeel dat die bepaling onvoldoende duidelijk is en derhalve wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel onverbindend moet worden verklaard, ziet de voorzitter voorshands geen grond.

Voorts heeft de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel terecht overwogen dat artikel 3.2.1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften niet voorschrijft dat de voorgevel van een hoofdgebouw in zijn geheel in of in zijn geheel achter maar evenwijdig aan de voorgevelrooilijn dient te worden geplaatst en derhalve met juistheid geoordeeld dat een situering van hoofdgebouwen als hier aan de orde, waarbij de voorgevel schuin binnen de strook van 3 m achter de rooilijn wordt geplaatst, niet in strijd is met dat artikel.

Voor het oordeel dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de woningen op minder dan 3 m van de zijdelingse perceelsgrens worden opgericht en dit in strijd is met artikel 3.2.1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften, ziet de voorzitter evenmin aanleiding, gelet op de bouwtekeningen en artikel 2 van de planvoorschriften, ingevolge waarvan bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen zoals overstekende daken buiten beschouwing worden gelaten.

De voorzitter ziet verder, de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt in aanmerking nemend, voorshands geen grond voor het oordeel dat het college na afweging van alle belangen niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen ten behoeve van het oprichten van de woningen.

Wat de toetsing aan de welstandsnota van de gemeente Eersel betreft, is, mede gelet op de door [verzoeker] overgelegde stukken, niet geheel duidelijk of het bouwplan is getoetst aan de criteria behorende bij gebiedsaanduiding "H1" of "W4". De voorzitter ziet hierin evenwel geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, nu op voorhand onvoldoende aanleiding bestaat voor het oordeel dat, voor zover in de bodemzaak zal blijken dat onjuiste criteria zijn toegepast, geen bouwvergunning voor het bouwplan in verband met de te stellen welstandseisen kan worden verleend. Daarbij merkt de voorzitter op dat het college de mogelijkheid heeft om, desgewenst, vóór de behandeling ter zitting van het hoger beroep een aanvullend welstandsadvies over te leggen ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dat het bouwplan aan de juiste gebiedscriteria is getoetst en daaraan voldoet, dan wel te motiveren dat er goede redenen zijn daarvan in dit geval af te wijken.

2.5. Gelet hierop, en na afweging van alle betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij geldt dat voor zover bouwactiviteiten worden verricht voordat de bij besluit van 3 februari 2009 verleende ontheffing en bouwvergunning in rechte onaantastbaar zijn, dat voor eigen risico geschiedt.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009

457.