Uitspraak 200808268/1/H3


Volledige tekst

200808268/1/H3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], de naamloze vennootschap N.V. Luchthaven Schiphol, gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schiphol Nederland B.V., gevestigd te Haarlemmermeer,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 3 oktober 2008 in zaak nr. 08/3264 in het geding tussen:

[appellant], de naamloze vennootschap N.V. Luchthaven Schiphol en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schiphol Nederland B.V.

en

de minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2006 heeft de korpschef van de regiopolitie Kennemerland de op 1 april 2006 aan [appellant] verleende jachtakte ingetrokken.

Bij besluit van 19 februari 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het door [appellant], de naamloze vennootschap N.V. Luchthaven Schiphol en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schiphol Nederland B.V. (hierna: [appellant] e.a.) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 oktober 2008, verzonden op 6 oktober 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] e.a. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 februari 2008 vernietigd, het besluit van 12 juli 2006 herroepen voor zover daarin is bepaald dat een hernieuwde aanvraag tot het verkrijgen van een jachtakte voor de datum van 1 april 2014 niet in behandeling wordt genomen en het besluit voor het overige in stand gelaten en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 19 februari 2008. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 december 2008.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2009, waar [appellant] e.a., vertegenwoordigd door mr. Th.J. Douma, en de minister vertegenwoordigd door mr. E.B. Kruimel, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting zijn brieven ontvangen van [appellant] e.a.. De Afdeling heeft het onderzoek heropend. De brieven zijn aan de andere partijen toegezonden.

Bij brief van 14 juli 2009 heeft de minister een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.

Met toestemming van partijen heeft de Afdeling een nadere zitting achterwege gelaten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), voor zover thans van belang, wordt een jachtakte in ieder geval ingetrokken, indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie, dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.

2.1.1. Volgens de Circulaire wapens en munitie 2005 (hierna: de Circulaire), bijzonder deel (B), paragraaf 1.2, ad b, geldt hetgeen in de Circulaire is vermeld omtrent "het niet langer kunnen toevertrouwen" eveneens bij de toepassing van de Ffw.

Volgens dat deel, paragraaf 1.1, zijn "het niet langer kunnen toevertrouwen" en "de vrees voor misbruik" twee verschillende omschrijvingen voor dezelfde situatie.

Volgens paragraaf 1.2, voor zover thans van belang, kan vrees voor misbruik blijken uit veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken.

Volgens deze paragraaf, ad a, voor zover thans van belang, mag de houder om voor het beschikken over een jachtakte in aanmerking te komen niet binnen de laatste acht jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf, waarbij geweld of bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden. Voorts wordt volgens deze paragraaf, voor zover thans van belang, een uitspraak waarvan hoger beroep, dan wel beroep in cassatie, is ingesteld, gelijkgesteld met een onherroepelijke uitspraak, totdat een uitspraak onherroepelijk is geworden.

Volgens deze paragraaf, ad b, voor zover thans van belang, kan de vrees voor misbruik eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat niet of nog niet tot een veroordeling heeft geleid.

2.2. Naar aanleiding van een incident op het luchtvaartterrein van Schiphol op 29 april 2006 heeft de korpschef op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw de jachtakte van [appellant] ingetrokken. Aan dit besluit van 12 juli 2006 heeft de korpschef ten grondslag gelegd het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 29 april 2006, nr. PL278B/06-030784. Volgens dit proces-verbaal heeft [appellant], die als adviseur Flora- en faunabeheer werkzaam is bij de luchthaven Schiphol, verklaard twee maal met zijn jachtgeweer in de lucht te hebben geschoten omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn niet aangelijnde hond werd aangevallen door twee niet aangelijnde herdershonden. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat [appellant] tegen de eigenaren van die honden dreigende taal heeft geuit over het doodschieten van de honden. De minister heeft, beslissend op het administratief beroep van [appellant], in zijn besluit van 19 februari 2008 geconcludeerd dat de intrekking een passende maatregel is, nu [appellant] ter zake van dit strafbare feit door de politierechter te Haarlem bij vonnis van 8 mei 2007 is veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het gerechtshof Amsterdam heeft [appellant] bij arrest van 12 juni 2009, derhalve na het nemen van het besluit op beroep, vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.

2.3. Tegen de beslissing van de rechtbank, inhoudende herroeping van de intrekking voor zover is bepaald dat een hernieuwde aanvraag voor de datum van 1 april 2014 niet in behandeling wordt genomen, is geen hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is derhalve nog slechts aan de orde de vraag of de minister terecht de intrekking van de jachtakte voor het seizoen 2006-2007 heeft gehandhaafd.

2.4. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef bij het intrekken van een jachtakte die verleend is krachtens de Ffw, niet de Circulaire heeft mogen toepassen, faalt. Gelet op de aan de korpschef toekomende beoordelingsvrijheid heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat hij voor de invulling van het begrip "niet langer kunnen toevertrouwen", bedoeld in artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw, de Circulaire heeft mogen toepassen.

2.5. Voorts heeft zij terecht geconcludeerd dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan [appellant] kan worden toevertrouwd. Op grond van het proces-verbaal is aannemelijk dat [appellant] twee maal met zijn jachtgeweer in de lucht heeft geschoten en tegen de eigenaren van de honden dreigende taal heeft geuit. De vrijspraak van [appellant] leidt in dit geval niet tot het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan [appellant] kan worden toevertrouwd, nu uit die vrijspraak niet voortvloeit dat zich niet de gebeurtenissen als bedoeld in het proces-verbaal zouden hebben voorgedaan. Gelet op het dwingende karakter van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw, dient de korpschef onder die omstandigheid de jachtakte in te trekken ongeacht het belang dat de houder van een jachtakte of, in dit geval, zijn werkgever heeft bij het behoud van de jachtakte. Hieruit volgt dat het betoog van [appellant] e.a. dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de gestelde gebrekkige belangenafweging door de minister tot niets kan leiden.

2.6. Het betoog dat de Circulaire onverbindend is voor zover daarin een uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld gelijk wordt gesteld met een onherroepelijke uitspraak en voor zover daarin de vrees voor misbruik kan worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat niet tot een veroordeling heeft geleid, omdat dit in strijd is met beginselen van behoorlijk bestuur, faalt. Gelet op het met het restrictieve beleid te dienen belang van de veiligheid van de samenleving, wordt met de minister geoordeeld dat niet valt in te zien dat de Circulaire in zoverre onverbindend moet worden geacht.

Tevens faalt hetgeen [appellant] e.a. inzake de toepasselijkheid van de Beleidsregel wet wapens en munitie betogen, nu de korpschef noch de minister deze aan hun besluit ten grondslag hebben gelegd.

2.7. De minister heeft er bij brief van 14 juli 2009 op gewezen dat het [appellant] vrij staat bij de korpschef een jachtakte voor het huidige jachtseizoen aan te vragen, waarbij de korpschef bij zijn besluit op een dergelijk verzoek rekening zal dienen te houden met de vrijspraak van 12 juni 2009.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009

97-497.