Uitspraak 200809325/1/H2


Volledige tekst

200809325/1/H2.
Datum uitspraak: 23 september 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 november 2008 in zaak nrs. 08/241, 243, 244, 245, 246 en 305 in het geding tussen:

[wederpartij A], [appellant], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D] en de vereniging Vereniging Behoud de Boomen.

en

het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een monumentenvergunning verleend voor het oprichten van zes appartementen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 17 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 7 augustus 2009.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, is het verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

2.2. Niet in geschil is dat het perceel in zijn geheel een beschermd monument is als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988. Op het perceel staat een woonhuis met daaraan vastgebouwd een schuur en een stal, omgeven door een tuin. Het bouwplan voorziet in de oprichting van zes appartementen in een deel van de tuin achter de monumentale boerderij, met daaronder een parkeergarage.

2.3. Op 31 mei 2006 heeft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (thans: de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten; hierna: de RACM) naar aanleiding van het oorspronkelijke bouwplan voor de oprichting van een appartementencomplex op het perceel een negatief advies uitgebracht omdat het relatief grote appartementencomplex niet op deze locatie past. Bij brief van 11 december 2006 heeft de RACM, naar aanleiding van een gesprek met [vergunninghouder], het college en een architect, randvoorwaarden gegeven waarbinnen bebouwing op het perceel wel mogelijk zou kunnen zijn. Geadviseerd is om het appartementencomplex te splitsen in twee aparte volumes, bestaande uit maximaal twee en een halve laag, die meer op de typologie van de omgevende locatie inspelen en de statigheid en voornaamheid van de boerderij respecteren en deze niet beconcurreren of overschaduwen.

2.4. Het naar aanleiding van de brief van 11 december 2006 aangepaste bouwplan voorziet in de oprichting van zes appartementen verdeeld over twee gebouwen die ieder bestaan uit drie woonlagen, met daaronder een parkeergarage. In een preadvies van 3 mei 2007 heeft de RACM het college medegedeeld het aangepaste ontwerp een heel positieve ontwikkeling te vinden, nu daarin rekening wordt gehouden met een groot deel van de vastgestelde randvoorwaarden voor het toevoegen van bebouwing op deze locatie. Bij brief van 10 augustus 2007 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister), onder verwijzing naar het preadvies van 3 mei 2007, positief geadviseerd over het uiteindelijke bouwplan, waarvoor de aanvraag op 4 juli 2007 is ingediend.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het advies van de minister van 10 augustus 2007 aan de verlening van de monumentenvergunning ten grondslag heeft kunnen leggen, nu dat advies gebreken vertoont. Hij voert daartoe aan, samengevat weergegeven, dat het gewijzigde bouwplan even grootschalig is als het oorspronkelijke bouwplan, dat in het plan niet wordt tegemoetgekomen aan de in de brief van 11 december 2006 opgenomen randvoorwaarde met betrekking tot de hoogte van het complex en dat niet is tegemoetgekomen aan het in het advies van 31 mei 2006 geuite bezwaar tegen de toename van verharding op het perceel. Volgens [appellant] is dan ook onverklaarbaar waarom, anders dan in het advies van 31 maart 2006, nu wel positief is geadviseerd over het bouwplan.

2.5.1. Hoewel het college niet aan een deskundigenadvies is gebonden mag het aan dit advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het volgen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet - of niet zonder meer - aan de verlening van de monumentenvergunning ten grondslag had mogen leggen.

2.5.2. Volgens het preadvies van de RACM van 3 mei 2007 wordt in het aangepaste bouwplan rekening gehouden met een groot deel van de vastgestelde randvoorwaarden en doet het splitsen van het appartementencomplex in twee aparte volumes meer recht aan de ruimtelijke context van het perceel. Aldus is in het advies voldoende inzichtelijk gemaakt waarom, hoewel niet volledig is voldaan aan de in de brief van 11 december 2006 opgenomen randvoorwaarden, alsnog een positief advies is uitgebracht nadat het bouwplan is gewijzigd. Voor het oordeel dat het advies zodanige gebreken vertoont dat het college het niet - of niet zonder meer - aan de verlening van de monumentenvergunning ten grondslag had mogen leggen bestaat dan ook geen grond. Nu [appellant] voorts geen deskundig tegenadvies heeft ingebracht, kan, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, niet worden geoordeeld dat het college zich bij de verlening van de vergunning niet op het advies van de minister van 10 augustus 2007 heeft mogen baseren. Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009

85-502.