Uitspraak 200808630/1/M2


Volledige tekst

200808630/1/M2.
Datum uitspraak: 23 september 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van een agrarisch bedrijf met akkerbouw, varkenshouderij en melkveehouderij (hierna: de inrichting) van [vergunninghouder] gelegen aan [locatie] te [plaats], gegeven.

Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2008, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingezonden. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.M.C. van Laerhoven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar vergunninghouder als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij advocaat te Tilburg.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 27 augustus 2002 is voor de inrichting een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een veehouderij.

Bij uitspraak van 23 april 2003 in zaakno. 200205583/1 heeft de Afdeling de daartegen door onder meer [appellant] ingestelde beroepen gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit vernietigd voor zover daarbij vergunning is verleend voor het houden van dieren in stal G en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

2.2. De melding heeft betrekking op de verwezenlijking van een schuur. In de melding is vermeld dat opslag van werktuigen en landbouwmachines, zaaizaad en pootgoedaardappelen zal gaan plaatsvinden die nu elders ook op het bedrijf aanwezig zijn. Bij de vraag van welke onderdelen en voorschriften van de verleende vergunning wordt afgeweken en in welke mate staat op de melding vermeld:"Een paar kleine grondverzetmachines (bv. kleine minigravers)."

2.3. [appellant] voert aan dat het college de melding ten onrechte heeft geaccepteerd. Hij vreest dat het in gebruik nemen van de werktuigloods leidt tot andere en grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de milieuvergunning en de daaraan verbonden voorschriften mag veroorzaken. Volgens hem bevat de melding onvoldoende informatie om daar inzicht in te verkrijgen. Voorts is [appellant] van mening dat ten gevolge van de gemelde verandering een andere inrichting ontstaat dan waarvoor vergunning is verleend.

2.4. Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:

a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;

b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zesde lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en

c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.

Ingevolge artikel 5.19 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer vermeldt de vergunninghouder bij een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid (lees: eerste lid), van de Wet milieubeheer:

a. zijn naam;

b. de vergunning of vergunningen krachtens welke de inrichting opgericht dan wel in werking is;

c. de beoogde verandering van de inrichting of de werking daarvan:

d. gegevens waaruit blijkt van welke onderdelen en in welke mate van de onder b bedoelde vergunning of vergunningen en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften wordt afgeweken;

e. gegevens waaruit blijkt dat de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken;

f. het tijdstip waarop beoogd wordt de voorgenomen verandering te verwezenlijken.

2.5. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de concrete invulling van het gebruik van de schuur aan de vergunninghouder is en dat hierop zal worden toegezien via controles. Het college stelt zich daarin voorts op het standpunt dat het bezwaar van [appellant] dat hij ernstige geluidhinder zal gaan ondervinden van vrachtwagens niet onderbouwd is en dat, nu het gaat om een vervangende loods, er geen sprake is van uitbreiding van opslagactiviteiten.

2.6. De melding biedt geen inzicht in het antwoord op de vraag in hoeverre met de gemelde opslag in de nieuwe schuur wordt afgeweken van de op 27 augustus 2002 verleende vergunning. De stelling van het college dat het gaat om vervanging van een bestaande loods, vindt geen grondslag in de melding. De stelling van het college dat deze informatie telefonisch is verkregen kan hieraan niet afdoen nu uit het bestreden besluit niet kan worden opgemaakt voor welke opslagruimte de gemelde schuur in de plaats komt. Dit klemt te meer nu in de melding wordt vermeld dat in de schuur landbouwmachines en kleine grondverzetmachines worden opgeslagen. Dergelijke machines zijn in de op 27 augustus 2002 verleende vergunning, behoudens 2 tractoren en een loader, niet vergund. In de melding is voorts vermeld dat in de schuur opslag van zaaizaad en pootgoedaardappelen plaatsvindt. Ook die activiteit is niet vergund met de op 27 augustus 2002 verleende vergunning.

2.7. Uit het vorenstaande volgt dat de melding niet voldoende gegevens bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld van welke onderdelen en in welke mate van de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften wordt afgeweken. Voorts bevat de melding onvoldoende gegevens waaruit blijkt dat de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan, niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften mag veroorzaken.

Gelet hierop voldoet de melding niet aan artikel 8.19, zesde lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met artikel 5.19, aanhef en onder c, d, en e, van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer. Het college heeft niet in redelijkheid kunnen oordelen dat de melding voldoende informatie bevat om een goede beoordeling mogelijk te maken of de beoogde verandering van de inrichting voldoet aan de vereisten van artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Door de melding in behandeling te nemen en daarop inhoudelijk te beslissen heeft het college gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.8. Het beroep is gegrond. Het besluit van 21 oktober 2008 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien.

2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De zaak is tezamen met zaak nummer 200900845/1 ter zitting behandeld. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding de te vergoeden kosten voor het bijwonen van de zitting en de reiskosten te beperken tot 50% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden van 21 oktober 2008;

III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden van 26 mei 2008;

IV. bepaalt dat de melding van [vergunninghouder] van 19 mei 2008 buiten behandeling wordt gelaten;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 mei 2008;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 498,20 (zegge: vierhonderdachtennegentig euro en twintig cent), waarvan € 483,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009

325.