Uitspraak 200603591/2


Volledige tekst

200603591/2.
Datum uitspraak: 14 juni 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06 /1482 en 06 / 2450 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 mei 2006 in het geding tussen:

verzoeker

en

het college van Zevenhuizen-Moerkapelle.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2005 heeft het college van Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: het college) geweigerd aan verzoeker vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van kassen gelegen achter de [locaties] te [plaats].

Bij besluit van 16 februari 2006 heeft het college het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 mei 2006, verzonden op 9 mei 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 12 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 12 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juni 2006, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door A. de Vries, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Met de uitspraak van de voorzieningenrechter is de beslissing op bezwaar, waarbij de weigering om bouwvergunning te verlenen is gehandhaafd, in stand gebleven. Uit hetgeen verzoeker ter zitting naar voren heeft gebracht leidt de Voorzitter af dat hetgeen verzoeker verlangt niet is gericht op het verkrijgen van een voorlopige voorziening hangende de bodemprocedure, doch uitsluitend op een spoedig eindoordeel over de met het hoger beroep aan de Afdeling voorgelegde vraag over de bouwmogelijkheden ter plaatse. Dit eindoordeel kan alleen in de bodemprocedure worden gegeven. Gezien de samenhang die de wetgever in de Algemene wet bestuursrecht heeft gelegd tussen de artikelen 8:81 en 8:86, lenen die artikelen zich niet voor toepassing om uitsluitend een spoedige uitspraak in de hoofdzaak te verkrijgen.

2.2. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006

429.